raadslid zelf terug. Hij gelooft dat het correct is dat men dat hier ook maar
in het midden laat.
Het lid WIJNEN zegt 22 mensen geraadpleegd te hebben. Twee mensen hebben
geen bezwaren tegen de praktijkruimte en de overigen wel. Volledigheidshalve
moet hij erbij zeggen dat hij de mening van 5 mensen niet kent. Nu is zijn
vraag of men op korte termijn kan komen tot een verordening, waarin we een
inspraakmogelijkheid krijgen ten aanzien van het betrekken van burgers bij
bestemmingsplannen in het algemeen. Een ander punt is dat belanghebbende de
kosten verbonden aan het wijzigen van een bestemmingsplan moet dragen. Hij
zou willen vragen in hoeverre dit hierbij gebeurt.
Het lid VAN DER GRAAF zegt van mening te zijn dat de heer Wijnen op het scherp
van de snede heeft gewandeld vooral ten aanzien van een bijdrage in deze
discussie. Hij vraagt zich af of deze voor het woord kiesheid het woord kuis
heid heeft verstaan.
Het lid RENNINGS zegt ingaande op het voorstel dat het een maatschappelijk
belang is dat er ruimte voor de vrije beroepen beschikbaar dient te zijn in
woonwijken. Hij denkt dat het essentieel is dat een aantal vrije beroepen
zich in woonwijken kan vestigen. Als dat niet zo zou zijn dan zou men de
burgers dwingen om over relatief grote afstand gebruik te maken van diensten
van beoefenaren van vrije beroepen. Toen men destijds op grond van de Wet
op de Ruimtelijke Ordening een voorbereidingsbesluit nam en een bouwvergunning
heeft verstrekt heeft men laten weten dat voor vergelijkbare bebouv/ingsgebieden
dezelfde criteria hebben gegolden. Als men destijds, nadat de publicatie van
het voorbereidingsbesluit was verricht geen bezwaarschrift had ingediend dan
denkt hij dat het een logisch gevolg is om het bestemmingsplan in die fase
thans vast te stellen. Voorts is hij het met de voorzitter eens dat het
merkwaardig is dat iemand, die nu bezwaar gemaakt heeft diegene is die des
tijds verzocht heeft de mogelijkheid te bezien om daar een praktijkruimte
te stichten. Deze heeft destijds alle medewerking van de gemeente gekregen.
Nu maakt hij daar bezwaar tegen. Hij zou toch wel graag enige duidelijkheid
willen hebben over hoe het mogelijk is dat er op een gegeven moment geen
bezwaar is tegen het gescheiden verkopen van de praktijkruimte en van het
woongedeelte en later kan men uit formuleringen opmaken dat het een aanvulling
op informatie is, terwijl het in wezen een correctie aan informatie is.
Hij denkt dat het toch beter geweest was om betrokkene in die zin te berichten.
Het lid VAN EIJKEREN zegt zich aan te sluiten bij hetgeen de heer Rennings
het laatst naar voren brengt, namelijk duidelijkheid omtrent de gevoerde
correspondent e
De VOORZITTER zegt dat hij de door de heer Wijnen gehouden enouête houdt voor wat
deze is. Met betrekking tot de aanduiding van het voornemen tot wijziging
of het ter visie liggen van die wijzigingen van een bestemmingsplan kan hij
zeggen dat dat bij het op korte termijn te ontwikkelen voorlichtingsbeleid
zeker aan de orde zal komen. Op dit moment voldoet men aan de verplichtingen.
Men kan dan zeggen dat is minimaal; boven dat minimale leggen we het ook op
de bibliotheek ter inzage, waardoor de mogelijkheden voor het inzien ver
groot zijn. Dit doet men sinds kort. Het zal nog wel niet bij het onderhavige
bestemmingsplan gebeurd zijn. Met betrekking tot een inspraakverordening dacht
hij dat het goed was dat men daarover met elkaar van gedachten zou wisselen
in de commissie voor algemene en bestuurlijke zaken. Deze is voor dit soort
dingen bestemd. Hij zou willen vragen daar op deze zaak terug te komen. Met
betrekking tot de afspraken inzake de kosten van wijzigen van bestemmings
plannen gaat het om het mogelijk maken van een voorziening voor iemand als het
algemeen belang zich daartegen niet verzet. Het gaat nu om een herziening van
het plan, niet gericht op uitsluitend het legaliseren van de situatie, die
overigens op grond van de verklaring van geen bezwaar legaal was. Nu gaat het
dus niet om de praktijk van tandarts Scholte maar om het mogelijk maken van
de vestiging van beoefenaren van aan huis verbonden beroepen. Hij denkt dat
het hierbij gaat om een zaak van algemeen belang. De raad heeft een regeling
getroffen. De kosten zijn dus voor rekening van de gemeente. Met betrekking tot
de opmerking van de heer Van der Graaf neemt hij aan dat deze geen antwoord
van hem verwacht. Met betrekking tot de laatste vraag van de heer Rennings moet
hij zeggen dat de brief van 16-5-1978 is uitgegaan op grond van een onjuiste