-23-
eis stellen of de niet georganiseerde groepen en zo ja in welke mate zij
behoefte hebben aan voorzieningen op het terrein van het sociaal cultureèl
werk. Deze twee amenderingen zou hij gaarne in overweging willen geven. Verder
wil hij nog een paar losse opmerkingen maken. Uit het preadvies concludeert
hij dat vooralsnog niet wordt overwogen om de ambtenaar Welzijnszaken te
combineren met de ambtenaar Voorlichting. Hij wil dat graag expliciet van
de wethouder horen. Tevens concludeert hij dat de ambtenaar Welzijnszaken
niet tegelijk de jeugdconsulent is. Met betrekking tot de commissie heeft
hij begrepen dat er nog een keuze gemaakt moet worden. Hij hecht er toch
aan kenbaar te maken dat de voorkeur uitgaat naar een artikel 62, lid 2-
commissie. Een artikel 62-commissie omdat de raad zeker in de opbouw van
het beleidsplan zijn verantwoordelijkheid niet kan ontlopen. De raad moet
ook aangeven waar prioriteiten gesteld moeten worden. Lid 2 - een permanente
commissie - omdat hij het uitermate zou betreuren en ook grote moeilijkhe
den verwacht als men tot een commissie ad hoe zou besluiten, die in 1§80
tot een plan komt, en als dan een commissie welzijnszaken ingesteld wordt.
Dan krijgt men een groep, die het plan ontwikkeld heeft en die veel know how
heeft en die straks terug zou moeten treden om plaats te maken voor een
nieuwe commissie. Voorts wil hij vragen of de oproep tot voldoende kandidaten
geleid heeft. Hij heeft vernomen dat dat toch nog wat te wensen overlaat.
Vandaar dat hij voor wil stellen de termijn te verlengen. Men kan bij de
organisaties, die actief zijn op het gebied van het welzijn, stimuleren dat
men zich als kandidaat opgeeft.
Het lid VAN HOOF zegt dat de werkopzet grote mate van vrijheid in werken
geeft. Hij vindt het van groot belang dat bij het benoemen van de leden van
de commissie gekeken zal worden naar de kwalitatief juiste mensen. Als
naar aanleiding van de advertentie niet de juiste mensen naar voren komen,
dan zou hij er geen probleem mee hebben deskundige mensen van elders erbij
te betrekken. Dit heeft men in feite ook gedaan om tot deze werkopzet te
komen. Hij gelooft dat het gemeentebestuur er wijs aan heeft gedaan het
P.O.N. in te schakelen. Hij zou willen stellen dat het vaststellen van de
doelstellingen vooraf geen juiste zaak is. Dat op het tijdstip, zoals de
heer Den Braber dat noemt, te weten tussen fase 4 en fase 5, globale doel
stellingen geformuleerd zouden worden, spreekt hem wel aan.
Het lid. BROUWERS zegt dat er een aantal suggesties gedaan is die hem wel
aanspreken. Hij zou toch even nader beraad met het college willen hebben.
De VOORZITTER schorst de vergadering voor nader beraad.
Na opheffing van de schorsing geeft de VOORZITTER het woord aan de heer
Brouwers.
Het lid BROUWERS zegt dat het college de eerste vraag van de heer Den Braber
betreffende de doelstelling meeneemt. De heer Rennings heeft daarom ook
verzocht. Hij is overigens van mening dat toch fase 4 zich veel meer leent
voor het opstellen van doelstellingen en het stellen van prioriteiten, omdat
men deze nodig zal hebben voor het maken van het plan en het programma. Hoe
vroeger men dit doet hoe meer risico.men loopt dat men er toch naast schiet.
Vandaar dat men liever op de suggestie van de heer Den Braber ingaat. Van de
inbreng van de bevolking zegt de heer Den Braber dat die erg laat komt. De
eerste fase zal erg administratief gericht zijn. Maar men zal de suggestie
wel meenemen, omdat men aan de hand van informatie toch redenen zal kunnen
vinden om terug te koppelen naar de personen of naar de organisaties/instel-
lingen. Dat betekent dat men op dat moment de gelegenheid heeft om inderdaad
aan een eerdere en betere inbreng van de bevolking tegemoet te komen. Een
andere suggestie, die de heer Den Braber deed met betrekking tot het eerst
maken van plannen en daarna het programma, is eigenlijk een logische zaak,
want het een volgt uit het ander. In de werkopzet zijn Ze echter bij elkaar
gebracht. Eigenlijk beïnvloed door de tijd die beschikbaar is. In welke mate
men daaraan toch tegemoet kan komen kan hij nu nog niet zeggen. Ook deze
suggestie neemt het college in dank af. Er is nog een opmerking gemaakt met
betrekking tot het voortgezet onderwijs en dergelijke. Hij denkt dat men uit
de opzet heeft kunnen lezen dat niet alle dingen genoemd kunnen worden. Als
men het over onderwijs heeft dan moet men niet alleen het voortgezet onder
wijs onderzoeken. Er zijn ook andere vormen van opleiding en vorming die men