-20-
Mijnheer de voorzitter, als tweede op ons verlanglijstje staat de inbreng
van de bevolking» Volgens de werkopzet wordt die pas weer ingeschakeld in
fase k (meningsvorming)» Terecht wordt daarbij opgemerkt dat dat geen een
voudige zaak zal zijn, maar vooralsnog hebben wij wel enig vertrouwen in de
voorgestelde buurtsgewijze c.q» per bevolkingscategorie benadering»
Onze bezwaren richten zich echter op het feit dat de bevolking pas weer wordt
ingeschakeld op het moment dat al een heleboel gegevens op tafel liggen, haar
daarmee in feite veroordelend tot een reageren op, een secundaire inbreng is.
Verwijzend naar de Knelpuntennota, de Rijksbijdrageregeling en het model van
de V.N.G. zouden wij meer recht willen doen aan de basisgedachte dat het
beleid gebaseerd moet zijn op de wensen en verlangens van de bevolking, dat
die wensen dus het fundament moeten zijn waarop het welzijnsplan gebouwd moet
worden. Vanuit die gedachte stellen wij voor om reeds in fase 2, bij de in
ventarisaties, een onderzoek te doen naar die wensen en behoeften. Hulpmiddelen
hiervoor zouden kunnen zijn: hoorzittingen, steekproeven, enouêtes en ge
sprekken. Onontbeerlijk lijkt daarom een huis-aan-huis verspreide informatie-
kaart, welke overigens ook best vóór 20 maart j.l» al verspreid had mogen
worden. Wellicht zou er dan op die avond minder onrust ten toon gespreid zijn»
Mijnheer de voorzitter, ik heb deze zaak al eerder aangekaart tijdens de in
formele raadsvergadering van 31 januari j.l» De tegenargumenten richtten zich
toen op het feit dat het P.O.N» in zulke gevallen niet tot een goede communi
catie kan komen met de mensen, omdat men de plaatselijke situatie niet kent.
Niet ontkend werd dat zulks ondervangen zou kunnen worden door plaatselijk
wel bekende mensen. De heer Rennings deed bij die gelegenheid de suggestie
om een en ander door werkstudenten te laten uitvoeren.
Mijnheer de voorzitter, ons laatste wijzigingsvoorstel is vooralsnog minder
ingrijpend. Het betreft de technische kwestie, en wel de inrichting van fase 6.
In de werkopzet wordt gesuggereerd dat in die fase plan en programma tegelijker
tijd voorbereid en vastgesteld kunnen worden. Wij zien niet goed in hoe.
Immers het programma wordt gevormd door het ineenschuiven van de werkplannen
van de diverse instanties. Deze werkplannen - die in de Rijksbijdrageregeling
als uitdrukkelijke voorwaarden genoemd worden voor subsidiering - zijn op zich
afgeleid van het plan en bedoeld als uitvoering ervan voor de periode van
één jaar. Je moet dus eerst een plan hebben, voordat je een programma hebt.
Overigens ook vanwege het feit dat een eventueel door elkaar lopen van
bezwaarschriftenprocedures tegen enerzijds het plan, of anderzijds het pro
gramma niet zo beste indruk zal maken op de A.R.O.B.-rechter, als het zo ver
mocht komen. Teneinde hieraan tegemoet te komen stellen wij voor de in
richting van fase 6 aan een nadere studie te onderwerpen, rekening houdend
met de geschetste problematiek.
Mijnheer de voorzitter, ten aanzien van de overige onderdelen van de werkopzet
wil ik volstaan met de volgende opmerkingen:
Mijn fractie hecht grote waarde aan het sociaal economisch signalement van
Oudenbosch, als aangeduid in fase 2.3, te meer omdat volgens ons een goede
sociale kaart ook voor andere beleidsterreinen en voor andere instanties zeer
bruikbaar is. Minder gelukkig zijn wij dan ook in dit kader met de intentie
om ten aanzien van de scholing om alleen het aspect voortgezet onderwijs te
onderzoeken. Wij vinden het een verkeerde vertaling van xvat de Nota van Toe
lichting van de Rijksbijdrageregeling noemt "een verkenning naar geringe
opleiding en scholing". Dat is een totaal andere invalshoek. Tenslotte wil
ik er nog op wijzen dat in dezelfde Nota van Toelichting ook genoemd worden
"de levens- en wereldbeschouwelijke pluriformiteit" en "de verschillen in
aandachtsgebied". Wij rekenen erop beide aspecten in de sociale kaart te
zullen terugvinden.
Bij de nadere beschouwing van de dienstverlenende instellingen in fase 3
zouden wij aan de genoemde aandachtspunten de volgende aspecten nog willen
toevoegen
- de doelstelling van de instelling
- de mogelijkheden van inbreng van de cliënten in het beleid
- en ook hier: de levens- en wereldbeschouwelijke gerichtheid.