troffen» Hij geeft de heer Van der Graaf graag toe dat er een stormpje voor
nodig is. Zelfs in de meest deskundige haven van de wereld slaan dan schepen
los. Op 2 of 3 maart komt dan opeens een brief op een toon en op een wijze
die naar zijn overtuiging niet de juiste is. Hoe verhoudt zich dat nu tot een
goed overleg met betrekking tot de andere ligplaats. In een half jaar wordt
nergens gerept om naar de gemeente te gaan voor aanvullende voorzieningen.
Op 2 maart komt dan de brief. Naar zijn overtuiging stellig geïnspireerd door
de expert. Hij denkt dat men dan toch rekening moet houden met de belangen-
strengeling. Dan ziet men kort daarop een rapportage van gemeentewerken. Men
moet toch eerst weten welke maatregelen men moet treffen en hoe men dat moet
doen. De heer Van der Graaf kan dan wel zeggen dat het verzoek aan de raad
toegezonden had moeten worden, maar vorige vergadering heeft deze gezegd
blij te zijn dat het college al aan de slag was. Hij denkt dat men nu niet
met het verwijt mag komen dat die brief niet ter inzage heeft gelegen. Als men
de kalender bekijkt dan ziet men dat het geen dagen is, want de stukken
worden 7 a 8 dagen voor de raadsvergadering ter inzage gelegd. Bij het nu
lezen van stukken heeft hij de overtuiging overgehouden dat er best fouten
gemaakt zullen zijn maar dat het college alles heeft gedaan wat er toen ge
daan moest worden. Hem moet dan toch wel de opmerking van het hart dat als
mensen jaren op een woonboot wonen men dan toch een stuk deskundigheid
heeft ten aanzien van het afmeren. Betrokkene kan toch bij het afmeren
corrigerend optreden. De gemeente heeft toch al het mogelijke gedaan om be
trokkene van dienst te zijn. Hij kan dit niet anders omschrijven. Op 2 maart,
als de expert allerlei stellingen geponeerd heeft over het afmeren, dan heeft
de gemeente het gedaan. Er zijn misschien wel fouten gemaakt, maar de nare
smaak, die men van deze zaak overhoudt is toch, gelet op de inzet om de
zaak goed te behandelen, niet rechtvaardig.
Het lid WIJNEN zegt het in grote lijnen eens te zijn met de heer Rennings.
Hij vindt het een vreemde zaak als men voor werkzaamheden, welke men eigen
lijk niet behoeft te doen, verantwoordelijk wordt gesteld. Voor het verlenen
van medewerking wordt men verantwoordelijk gesteld, terwijl dit eigenlijk
een vrijblijvendheid is.
De VOORZITTER zegt dat er niemand problemen zal hebben met het erkennen dat
men de deskundigheid mist, althans als het gaat over het afmeren. Hij denkt
dat onze havenmeester hem niet euvel zal duiden als hij zegt dat de onze
inderdaad te weinig ervaring heeft. Het aanmeren behoort duidelijk niet
tot de opleiding van de civiele ingenieurs, die wij in ons apparaat hebben.
De gemeente heeft eigenlijk geen andere plicht dan een ligplaats aan te wij
zen, daar er open water is. Daartoe verplicht de wet woonwagens en woonschepen.
Nadat in 1977 de ligplaats aangewezen was, waren er een paar niet legaal in
onze haven liggende boten, die de mogelijkheid hadden daar af te meren. Dat
konden zij zelf doen. Het enige wat wij moesten doen is het plaatsen van die
bolders, tenzij men het heel ruim uitlegt dan zouden de nutsvoorzieningen
daar naartoe gebracht moeten worden. Hij gelooft dat men dat buiten de
discussie kan houden. Men heeft de ligplaatsen aangewezen en men heeft de
bolders aangebracht. Hij vindt dat men op de deskundigheid van onze mede
werkers moet kunnen blijven rekenen. Ook na de bezwaren, zoals deze zijn ge
uit, blijven zij er bij dat de bolders die geplaatst zijn, goed zijn. Als
men een kuil graaft om daar een paal in te zetten, dan zal die kuil iets
groter moeten zijn dan de paal dik is, want anders kan deze er niet in. Als
men de grond dan aanstampt dan zal de grond zich geleidelijk aan gam ver
dichten en dan kan er heel goed een ruimte komen, waarin misschien best wel
een vinger of een hand kan. Dan moet men van tijd tot tijd de grond weer aan
stampen totdat die dichtheid hetzelfde is als van het zand er omheen.
Recentelijk heeft men nog advies ingewonnen van een baggermaatschappij. Men
heeft toen vernomen dat wellicht het aantal bolders misschien niet toereikend
kon zijn. Daar waar het verwijt zich richt op het inrichten van de ligplaat
sen met betrekking tot het aantal bolders heeft het college er geen enkel
probleem mee om te erkennen dat wat dat betreft van een tekortkoming gesproken
kan worden. Alles wat er verder aan activiteiten is gebéurd, is onverplicht en
gebeurd in de sfeer van hand- en spandiensten van onze mensen tegenover iemand