-22- heid bestaat domweg niet- Wanneer men eigenheden heeft - eigenheden die in Brabant in grote mate aanwezig zijn; hij wijst dan bijvoorbeeld op de Peel met een opvallende volkscultuur en dan wijst hij op de kleigronden hier dichtbij - dan vraagt hij zich af of die eigenheden, die culturele verworven heden van dat grote Brabant waarin men van die tientallen sub-culturen tegen komt, op enigerlei wijze zijn te beschermen. Hij denkt dat dat een illusie is. Dat is ook nog nooit gebeurd. Dat streekeigen kan men niet beter beschermen dan dicht bij huis. Wanneer men kijkt naar de mogelijkheden, die er zijn om de taken te herverdelen - dat is in zijn opvatting een noodzakelijkheid - dan kan het goed zijn dat een aantal taken, welke men op dit moment heeft toe vertrouwd aan het Streekgewest Westelijk Noord-Brabant en welke men heeft toevertrouwd aan een aantal daarvan losstaande, maar vrijwel hetzelfde gebied omvattende gemeenschappelijke regelingen, overgenomen zouden kunnen worden door een kleinere provincie. Dan zit men onmiddellijk met het probleem van gemeentelijke autonomie. Nu doet men alsof men nog enige greep op dit soort zaken heeft. Nu, vergeet het maar. Die greep, die de gemeente op een aantal bovengemeentelijke zaken heeft, althans wat men bovengemeentelijk gemaakt heeft, is vrijwel nihil. Die greep is ook vrijwel nihil voor de burger, die geen flauw vermoeden meer heeft hoe het allemaal in elkaar zit, die geen flauw vermoeden meer heeft waarom wij niet meer zelfstandig beslissingen kunnen nemen als het gaat om ons weinig imposante - cua grootte - woonwagenkampje. Zo zijn er nog tientallen voorbeelden te noemen. Hij denkt dat bij een goede herverdeling van taken de gemeenten duidelijker dan op dit moment zich zouden kunnen wijden aan hun eigen taken. Taken, die overigens ook worden uitge breid. Hij heeft zoeven gewezen op de kaderwet specifiek welzijn.Dat is een van die treffende voorbeelden. Treffend, omdat daar heel duidelijk een belangrijk stuk beslissingsmacht, dat eerst bij de rijksoverheid berustte, naar de gemeente is gegaan. Die duidelijke herverdeling van taken zal het een gemeente moge lijk maken om de juiste schaal te vinden. Hij moet toch af en toe laten merken dat hij soms niet goed wordt van die onmogelijke kreten over Brabant één. Wat is Brabant? Brabant is een stuk land. Brabant is een stuk van Nederland, waar wij allemaal, de een meer, de ander minder, behoefte hebben om daar te zijn. Wordt deze behoefte op enigerlei wijze doorkruist door te zeggen: het bestuur willen wij de schaal geven, die het mogelijk maakt om die taken daarna nog eens te moeten gaan herverdelen en om dan toch weer te blijven zitten in het doolhof van gemeenschappelijke regelingen en om dan toch nog te blijven zitten met het doolhof van gewesten, die ontzettend ondemocratisch functioneren en die in feite geen vlees en geen vis zijn. Hij kan uit deze wijze van oordelen in feite alleen maex constateren dat men op een of andere manier daarin andere gevaren ziet. Die andere gevaren zijn evident. Ook die erkent hij, alleen gelden zij niet voor ons. Deze overweging staat los van het rapport van de P„v.d.A/P.P.R. waarop de heer Rennings reeds gewezen^ heeft. Op grond daarvan kan hij een conclusie trekken en die conclusie is niet anders dan deze op dit moment is. Het lid RENNINGS zegt het jammer te vinden dat de eenheid van Brabant alleen maar bepleit wordt op grond van een culturele eenheid. Als men Brabant een beetje kent dan kan men maar tot een conclusie komen, namelijk dat de cul turele eenheid in Brabant er niet is. Hij zal tegen de motie stemmen. Het lid PLEVIER zegt dat hij met klem tegen de motie zal stemmen. Op de eer ste plaats omdat hij nog niet inziet dat Brabant per se een eenheid moet blij ven en op de tweede plaats omdat hij het niet eens is met de overwegingen, genoemdin de motie. Het lid VAN HOOF zegt dat hij zich op dit moment nog niet wil verzetten tegen een verdeling van Brabant. Vandaar dat hij tegen de motie, die het tegendeel bepleit, is. Hij is ook tegen een eventueel nog in te dienen motie om sub sidie te verlenen aan de Stichting Stuurgroep Brabant Eén. Het lid VAN HOEK zegt dat hij gezien hetgeen hij in eerste instantie gezegd heeft de motie van de heer Wijnen zal steunen. Het lid VAN EIJKEREN zegt het gevoel te hebben - misschien spreekt dat bij de voorstanders van Brabant één meer aan - dat het gras in zijn geboortestreek wat groener schijnt te zijn dan elders. Zijn geboortestreek is niet geheel

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1979 | | pagina 108