-?0-
eigen denkbeelden heeft. Hij is evenals de heer Van Hoof naar praktijksituaties
gegaan. Het voorbeeld van de stoplichten behoeft hij niet meer te herhalen.
Alleen dacht hij dat deze zaak in 1968 reeds begonnen was. Een ander voorbeeld
wat bij uiterst schrijnend overkomt is het moeizame overleg met betrek
king tot de verkeersregelende maatregelen, wat wij hier jaren ondervinden.
Hij denkt ook dat men het van een andere kant kan benaderen, zoals een studie
groep van de P.v.d.A. en P.P.R. dat enige jaren geleden heeft gedaan, door
namelijk de voor- en nadelen van alle opdelingen naast elkaar te zetten. Al
hoewel men het niet met alle voor- en nadelen eens hoeft te zijn, kan men er
toch niet onderuit dat één Brabant gewesten zou betekenen. Gewesten betekenen
getrapsgewijze gekozenen. Dit argument zou men toch moeten bezinnen en op
z'n minst bespreekbaar moeten maken. Die grote provincie Brabant moet men
delen om daarmede te bereiken dat men in de nieuwe mini-provincies recht
streeks gekozenen krijgt. Hij geeft toe dat er ook andere argumenten/cri
teria zijn, die men kan hanteren. Er is al genoemd de mate van decentralisa
tie door de centrale overheid. Als dat niet in voldoende mate gebeurt dan zal
bij een verdeling van de provincie Brabant of van een andere provincie de
neiging ontstaan om taken bij de gemeenten weg te halen. Een ander punt, de
financiële conseauenties, weegt daarbij zwaar. Ook daarvoor geldt dat de
kosten deels gecompenseerd zullen worden door de invloed die het op de werk
gelegenheid heeft. Alles overziende is hij van mening dat vooralsnog niet ge
kozen kan worden voor het stellige standpunt Brabant één.
Het lid VAN HOEK zegt dat de reorganisatie van het binnenlands bestuur vooral
toegespitst is op de creatie van 17 provincies. Hij gelooft dat een verandering
van het provinciale gebied geen garantie is dat het openbaar bestuur doel
matiger en democratischer gaat functioneren. Een mini-provincie zal straks in
Den Haag helemaal geen vuist kunnen maken. Bovendien hebben kleinere provincies
de neiging om nog meer taken en bevoegdheden naar zich toe te halen. Uithol
ling derhalve van de markt van de gemeente. Daarom, mijnheer de voorzitter:
"Laat Brabant, Brabant blijven".
Het lid KOP JANSEN zegt dat gebleken is dat binnen zijn fractie geen eensluidend
oordeel over deze zaak is. De voor- en nadelen zijn in zijn fractie besproken.
Ook in deze raad zijn reeds voor- en nadelen genoemd. Hij vindt vooralsnog
de voordelen niet tegen de nadelen opwegen. Vandaar dat hij voorstander is
van Brabant één.
Het lid MOL zegt de woorden van de heer Kop Jansen te willen onderschrijven.
De VOORZITTER zegt ten behoeve van de publieke tribune een stukje geschiede
nis te willen vertellen. De lieer Van Hoof heeft al aangehaald dat deze zaak
in de commissie voor algemene en bestuurlijke uitvoerig besproken is. Daar is
van een verscheidenheid van standpunt, zoals hier aan de orde gekomen, geble
ken. Toen heeft men gezegd, na eikaars standpunt vernomen te hebben, dat, als
men bij zijn eigen standpunt blijft omdat men van mening blijft dat zijn
eigen standpunt het beste is, het geen zin heeft hierover nog uitvoerig te
discuteren. Het verdient eigenlijk aanbeveling om de standpunten, zoals deze
er liggen, met vermelding van het aantal mensen wat achter een dergelijk
standpunt staat, ter kennis te brengen van het provinciaal bestuur. Hij weet
niet of dit de aangewezen weg is. Het is wel zo dat het een praktisch probleem
is dat er een tweetal lange verklaringen was. Men kan, zoals men heeft afge
sproken, alle verklaringen op de telex zetten. Dan beschikt men in 's-Hertogen-
bosch, voordat men aan de beraadslaging begint, over de tekst van hetgeen hier
gezegd is. Hij denkt dat dat meer recht doet aan de variëteit van meningen dan
dat men hier tracht om een eensluidend besluit te krijgen wat als een besluit
van de raad naar Den Bosch zou gaan en wat in ieder geval geen recht doet
wedervaren aan de heel nadrukkelijke minderheidsstandpunten.
Het lid WIJNEN zegt graag zijn motie aan de orde te willen stellen.
De VOORZITTER zegt dat hij graag erop wil wijzen dat dan van de diversiteit
aan opvattingen op grond van een meerderheidsstandpunt helemaal niets meer
blijkt. Dat is dan toch wel jammer.
Het lid VAN EIJKEREN zegt als de motie van de heer Wijnen in stemming gebracht
wordt dat dan iedereen toch de gelegenheid moet krijgen om daarop te re
ageren, bijvoordeeld middels een stemverklaring. Dat is toch eigenlijk strijdig