hebben op het bemannen van andere commissies wanneer de raad zo omgaat met com
missies of werkgroepen, extern» Hij hoopt dat dat niet gebeurt» Hij denkt dat
er gewoon geconstateerd moet worden, los van de vraag of er goede bedoelingen
achter staken, dat er uit de werkgroep niets is gekomen» Dat is een zaak die
niet verzwegen mag worden» Met de instelling van die werkgroep is spreker het,
van de aanvang af, niet eens geweest. De notulen zeggen ook, dan gaat het om
hetgeen spreker gezegd heeft, dat hij het met een werkgroep, zoals het college
van burgemeester en wethouders die voorstelt, niet eens is» Hij heeft liever
een commissie van advies en bijstand. Logisch, want die commissie voor advies
en bijstand is beter te beoordelen in de werkzaamheden en daar heeft de raad,
alleen al door de deelname aan zo een werkgroep, wat meer zicht en wat meer
greep op. De beoordeling van de Stichting Buitenlandse Werknemers en van de
Buitenlandse Comité4s was eigenlijk hetzelfde. Hij citeert hier een rapport
van de Stichting Buitenlandse Werknemers: De gemeente moet invloed uitoegenen
op het beleid van de woningstichting, met name als deze in gebreke blijft. Bij
eventuele problemen moeten de gemeente en de woningstichting bereid zijn even
tuele oplossingen aan te dragen. Om dit alles te kunnen realiseren moet men^
beginnen met een commissie ex artikel 6l of 62 in te stellen, die bestaat uit
gemeenteraadsleden, toewijzingscommissie, buitenlands comité, stichting buiten
landers en dergelijke. Deze commissie moet een duidelijke status hebben voor
wat betreft het advies, dat gegeven kan worden aan het college van burgemeester
en wethouders en de gemeenteraad". Hij kan vandaar uit wel begrijpen dat de
Stichting Buitenlandse Werknemers enige moeite had met deelname. Men heeft nu
eenmaal toch klaarblijkelijk niet zoveel vertrouwen als de heer Brouwers be
weert dat naar diens mening wel aanwezig zou zijn» De voorzitter zegt dat
spreker in de commissie voor algemene en bestuurlijke zaken zou hebben gezega
dat hij liever direct een commissie van advies en bijstand wilde. Hij heeft
net aangetoond dat dat inderdaad het geval was. Hij is meegegaan met de werk
groep, omdat er geen andere weg was en omdat er uiteindelijk toch wat moest
gebeuren. Het ontgaat hem echter totaal waarom het nu zo verschrikkelijk moei
lijk moet zijn dat men een half jaar nodig heeft om een commissie in te stel
len. Er moet voor allerlei toestanden naar de V.N.G» worden gestapt. Hij
vraagt zich af of er nu geen enkele inventiviteit is in deze gemeente, geen
enkele inhoudelijke poging, om zelf eens een keer iets op te zetten, al of
niet via de V.N.G. en al of niet maanden en maanden durend voor dat het tot
stand is gebracht. Hij heeft liever een verordening, die men zelf, zeker in
dit geval, in een maand in elkaar gedraaid heeft, en waarvan na een half jaar
gezegd moet worden: we ontdekken wat fouten en we wijzigen de verordening wel,
dan dat die zaak een half jaar moet duren. Hij denkt dat vrijwel iedereen die
nauw betrokken is bij deze zaak, hij denkt dan aan de buitenlandse werknemers
zelf, de werkgroep Kerk en Samenleving, ook denkt hij aan zijn fractie, heeft
geleerd om wantrouwig te zijn omdat de werkelijke intentie om daar nu eens met
spoed en voortvarendheid aan te werken, eigenlijk niet werd verondersteld.
Een laatste woord over de taktiek, waarover hij heeft gesproken en die de
voorzitter afwijst. Wanneer men vanaf het tijdstip dat dit een heet hangijzer
werd, oktober 1977, gaat kijken wat er is gebeurd, dan ontdekt men dat er inder
daad met een zekere regelmaat pensions zijn aangepast en gesloten. Er is
steeds zo veel tijd gegeven dat de zaak zichzelf kon oplossen. Er is, voor
zover hij op dit moment kan beoordelen, slechts in één enkel geval en dat was
ter gelegenheid van de onbewoonbaarverklaring van een woning in de Kaaistraat,
zeker geweten dat op het moment, dat de mensen eruit moesten, andere woonruimte
voor hen aanwezig was. Hij denkt dat het best mogelijk is dat er meerdere voor
beelden zijn; er is er hem in ieder geval maar één bekend. Dat is op zichzelf
een aanwijzing, op zijn minst, dat die stap bij stap-taktiek heeft plaatsge
vonden en eigenlijk nog plaatsvindt. Alles bijeen genomen kan hij niet tot een
andere conclusie komen dan v/aar hij in eerste instantie mee begonnen is.
Hij kan niet tot een andere conclusie komen dan dat er een zeer pover resul
taat ligt waar in hoge mate, binnen het college, de wethouder van sociale zaken
verantwoordelijk voor gesteld moet worden» Hij kan niet tot een andere con
clusie komen.
De VOORZITTER zegt dat de verwijzing van de heer Rennings naar een situatie
in Breda plezierig is omdat het iets biedt wat men bij de mogelijkheden van het