-26- heer Van der Graaf te gaan praten, omdat dan de mogelijkheid van verweer van anderen natuurlijk ontbreekt» Hij wil dit buiten deze discussie hou den omdat dit op dit moment hier niet thuishoort» Het lid VAN DER GRAAF zegt te willen v/ijzen op het feit dat de algemene bijstandswet en de verordening ook verbiedt dat het college daar zelf over oordeelt» De VOORZITTER zegt dat het handhaven van de orde, zoals deze door de algemene bijstandswet wordt voorgeschreven, een taak van de voorzitter is. Het lid VAN HOOF zegt dat, als hij het preadvies goed heeft gelezen, het college voor de verlening van bijstand door een wetswijziging een artikel 6l - commissie geworden is. Naar zijn mening zou het zoeken van kan didaten, geen raadslid zijnde, op een andere wijze kunnen geschieden, bijvoorbeeld door middel van een advertentie» De instanties, die vinden dat zij een bepaalde persoon, die genoemde eigenschappen heeft, moeten voordragen, zullen wel iemand voordragen» Dit sluit ook aan bij de eer dergenoemde bezwaren dat uitsluitend contact opgenomen wordt met met name genoemde organisaties. De commissie krijgt dan een groter draagvlak, welke zij ook in de zin van artikel 61 behoort te hebben. Dit sluit aan bij hetgeen de heer Van der Graaf noemt het huiswerk van het college» Het lid RENNINGS zegt benieuwd te zijn naar het antwoord op de vraag met betrekking tot het al dan niet navraag doen bij het N.V.V. Hij gelooft dat de heer Van Hoof het wel met hem eens zal zijn dat men voor deze commissie geen advertentie moet plaatsen om kandidaat-leden te verwerven» Dat neemt niet v/eg dat het aantal stand- en vakorganisaties aanvulling behoeft» Hij is het met de heer Van der Graaf eens dat het oproepen van kandidaten eerder kon geschieden dan na 5 september. Betreffende een poging een vrouw te benoemen moet hij zeggen dat, gezien de samenstelling van deze gemeen teraad, wij eerste de hand in eigen boezem moeten steken. Het is erg on heus om hetgeen, waarin wij als politieke organisaties niet in slagen, door te spelen aan een ander» Het lid WIJNEN zegt dat er via een advertentie een stroom van kandidaten gekomen zou zijn. Hij heeft gezien dat in Roosendaal zich heel veel men sen hebben aangemeld om in een commissie zitting te nemen. Het lid BROUWERS zegt dat aanvankelijk de instelling en de samenstelling van dit college in de algemene bijstandswet geregeld was. Bij de wetswij ziging van 10-9-1970 is dit eruit gelicht. Artikel II van bedoelde wet bepaalt dat bestaande colleges voor de verlening van bijstand geacht wor den commissies als bedoeld in artikel 61 van de gemeentev/et te zijn. V/at betreft het benaderen van organisaties moet hij zeggen dat het college gemeend heeft dezelfde formule te volgen zoals die voorgaande keren ge volgd is. Met de suggestie van de heer Plevier om ook de Brabant Zeeuwse Werkgeversvereniging, sectie Oudenbosch, te benaderen kan een volgende keer rekening worden gehouden. Voorgaande jaren is door de raad geen enkele opmerking over deze kwestie gemaakt. Hij vindt dat men er van uit mag gaan dat men in dat spoor door mag gaan. De heer Van der Graaf stelt dat het college niet verplicht is een aanbeveling te maken. Men kan de besturen vragen kandidaten te stellen. Hij verwijst hierbij naar dezelfde procedure, die vorige keer gevolgd is» De heer Van der Graaf zegt dat er onzorgvuldig gehandeld is met betrekking tot het benaderen van organisaties. Hij moet zeggen dat de besturen, die in het preadvies zijn genoemd, zo tijdig mogelijk dezelfde brief hebben gekregen» Wat be treft het N.V.V» is dit schrijven gericht aan de heer Grizell. Deze cor respondentie kan men inzien. Van de 4 organisaties heeft er één, het N.V.V. niet gereageerd» Met betrekking tot de enkelvoudige aanbeveling

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1978 | | pagina 81