-2k-
De VOORZITTER stelt aan de orde de benoeming van het eerste lid van de
commissie beschikbaarstelling expositieruimte»
De stemming heeft tot resultaat:
A.J.L.J. van de Leur: 13 stemmen.
Benoemd is derhalve Mej. A.J.L.J» van de Leur.
De VOORZITTER stelt aan de orde de benoeming van het tweede lid van de
commissie beschikbaarstelling expositieruimte.
De stemming heeft tot resultaat:
J. van Rijsbergen: 13 stemmen.
Benoemd is derhalve de heer J. van Rijsbergen.
De VOORZITTER stelt aan de orde de benoeming van het derde lid van de
commissie beschikbaarstelling expositieruimte.
De stemming heeft tot resultaat»
A. Snelders: 13 stemmen.
Benoemd is derhalve de heer A. Snelders.
De VOORZITTER stelt aan de orde de benoeming van het vierde lid van de
commissie beschikbaarstelling expositieruimte.
De stemming heeft tot resultaat.
A.Th. Bezem: 13 stemmen.
Benoemd is derhalve de heer A.Th. Bezem.
Het lid VAN HOOF keert terug in de vergadering.
23° Voorstel inzake benoeming van leden college voor de verlening van bij
stand.
De VOORZITTER zegt dat tussen het moment van uitbrengen van dit preadvies
en het moment van vergaderen bericht van het K.N.O.V. is ontvangen, waar
bij bericht wordt dat met het voornemen van het college, zoals dat is ver
vat in het preadvies, wordt ingestemd.
Het lid PLEVIER zegt dat in het preadvies staat vermeld:"Artikel II van de
wet van 10-9-1970 etc.". Hij heeft dit artikel niet in de wet kunnen vin
den. Misschien dat iemand hem hierbij kan helpen. Voorts staat in de ver
ordening: "Alvorens de aanbeveling op te maken, raadplegen burgemeester
en wethouders zoveel mogelijk de besturen van daarvoor in aanmerking komen
de organisaties en instellingen." In het preadvies schrijft het college
dat de vraag is voorgelegd of men bezwaren heeft tegen de aanbeveling
van de heren Mol en Meijers. In de verordening leest hij dat men moet
vragen kandidaten te stellen. Bovendien gaat het om vale- en standsorgani
saties» Het college verstaat daar dan onder het K.N.O.V»
Hij vraagt zich dan af of daaronder niet het vertegenwoordigend lichaam
van de industrie behoort. Dit is de Brabant-Zeeuwse Werkgeversvereniging,
sectie Oudenbosch. Tegen de twee kandidaten als zodanig heeft hij geen
bezwaar.
Het lid VAN DER GRAAF zegt dat in het preadvies een artikel uit de veror
dening wordt aangehaald, namelijk: "Alvorens de aanbeveling op te maken,
raadplegen burgemeester en wethouders zoveel mogelijk besturen van daar
voor in aanmerking komende organisaties en instellingen." De heer Plevier
heeft hierop reeds gewezen. Hij is eveneens van mening dat dit niet betekent
dat het college zelf een aanbeveling maakt en de raad deze aanbeveling
voorlegt. Voorts zegt het college dat men het er mee eens is op grond van
bepaalde brieven. Dit acht hij niet de juiste weg. Aan de besturen dient
gevraagd te worden of zij mensen vallen aanwijzen, die dan vervolgens
al dan niet door het college aanbevolen kunnen worden. Als hij kijkt hoe
burgemeester en wethouders zich van deze zaak hebben gekweten, dan rijzen
hem zijn haren te bergen. Hij moet zeggen dat als er ooit sprake is vanweinig