-29-
lopen. Met betrekking tot de waarschijnlijk niet uitgesloten geachte grote ver
hoging van de onroerend goed-belasting in 1980 denkt hij dat dat moeilijk is
om vast te stellen, daar men in het komende jaar tot een andere taxatie komt.
Aan de hand daarvan moet het tarief vastgesteld worden. Inmiddels heeft men
aan de hand van offertes gegevens verzameld waarbij niet alleen over een bedrag
wat men verschuldigd zou zijn voor het doen van taxaties heeft gesproken maar
met name ook over de wijze waarop de taxaties uitgevoerd gaan worden. Met die
informatie komt het college bij uw raad terug. Dan zal men zien dat de taxaties
op een andere wijze zullen gebeuren dan vijf jaar geleden. De heer Van der
Graaf zegt dat die openbaarheid veel gemakkelijker te regelen is. Dit hoeft geen
maanden te duren. Hij gelooft dat wij toch niet de fout moeten maken dat wij
eenvoudig zaken te gemakkelijk opvatten. Hij gelooft dat het opvragen van in
formatie bij het adviesorgaan, bij uitstek de V.N.G., een goede zaak is.
Dit moet men niet doorbreken, want dan loopt men toch de kans dat men fouten
maakt, waarvan men achteraf spijt krijgt. Als dit in maart op die agenda komt
dan denkt hij dat wij op een zodanige termijn de gewenste openbaarheid hebben
dat wij dat nauwelijks kunnen vervroegen zonder risico*s te lopen. Hij wil dit
ontraden. Het college geeft geen argumentatie om door te gaan zoals het nu
gebeurt zegt de heer Van der Graaf. De argumentatie ligt met name in het feit
dat het college op een zeker moment het vertrouwen vanuit de raad krijgt. Als
het niet goed gaat dan komen burgemeester en wethouders hier bij uw raad op
terug. Met betrekking tot de problematiek van de gewezen wethouders begrijpt
hij niet dat de heer Van der Graaf zegt dat hij alleen een foutief antwoord
gehad heëft op de door hem aangevoerde zaken. Hij heeft serieus geprobeerd om
te antwoorden. Dat het in eerdere instantie aan de orde kwam naar aanleiding van
de vraagstelling die door de heer Plevier op tafel was gelegd, was alleen maar
omdat in de volgorde van het stellen van vragen, antwoorden werden gegeven.
Dat daarop in sterkere mate werd ingegaan,dan van de zijde van de fractie
van de V.V.D. naar voren was gebracht, hield alleen verband met de afspraak,
die aan het begin van het antwoord stond, namelijk dat wij de zaken, waar
mogelijk, ineens zouden behandelen en dan zouden terugverwijzen, of dat wij er
in tweede instantie op terug zouden komen als er door een andere fractie op
ingegaan zou worden. Dit heeft hij bij een ding wel moeten doen. Dat is het
suggereren van het oneigenlijk gebruik van voorzieningen. Vanuit de fractie
van de heer Van der Graaf kwam naar de mening van het college heel duidelijk
een'■beschuldiging. Vandaar de reactie. De heer Van der Graaf zegt: "Hoe weet
het college dat er geen inkomensvermeerdering was". Er is niets vastgelegd.
Artikel k, lid *f, spreekt over een meldingsplicht als er aanleiding is om in
te korten. Als die melding terecht is uitgebleven dan kan men alleen maar vast
stellen of dat terecht is. V/at dat betreft kan hij alleen maar zeggen dat dat
terecht is geweest en dat die verschillen er niet waren. Dat is het uitgangs
punt van die verordening. Als men verwijst naar artikel k, lid 2b en zegt dat
men daarop geen antwoord krijgt, moet hij zeggen dat het college dacht dat het
antwoord juist in artikel klid 1 zat. Artikel 4, lid 2b spreekt over het op
non actief staan. Hier was geen sprake van non actief. Deze zaak komt aan de
orde in de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken. Nu zegt men dat dit
veel te laat is als het in mei aan de orde komt. Het is onterecht zolang te
wachten. Het moet onverwijld gebeuren. Hij denkt toch dat veel van de collegae
raadsleden en ook de leden van het college behoefte hebben aan het in gelijke
mate bestuderen van deze zaak als mijnheer Van der Graaf dit bestudeerd heeft.
De zaak goed voorbereiden betekent dat wij in dezelfde mate geïnformeerd zijn
als de heer Van der Graaf. In januari kan men dan over deze zaak niet spreken.
Hij zou overigens willen vragen om ter wille van de wenselijkheid dat hij zelf
die vergadering voorzit om januari niet aan te houden omdat hij dan op vakantie
zal zijn. Hij dacht dat het goed was dat hij deze vergadering voorzat, juist
omdat hij geen belanghebbende is. Hij wil wel toezeggen dat de door de heer Van
der Graaf gesuggereerde visie van Binnenlandse Zaken over deze zaak opgevraagd
zal worden. Met betrekking tot de kosten van voorbereiding zegt hij graag toe dat
diè informatie iróorvzover mogelijk binnen het kader van het systeem in de com
missie voor openbare werken gegeven zal worden. Met betrekking tot de indruk van
t