-27-
om pannekoeken. Er is heel duidelijk gevraagd wat er met die centen gebeurt.
Dat hééft niets met het systeem te maken. Er is gevraagd welke zaken er zoal in
voorbereiding zijn. Dit is iets heel anders. Voor hem is dit geen halszaak.
Hij verbaast zich alleen over het feit dat men geen antwoord geeft en dat men
met heel iets anders voor de dag komt. Dat welles-nietes spelletje gaan wij dus
ook spelen met de door hem gewenste structuurverordening. Hij heeft de vrijheid
dit punt op de agenda voor de vergadering van de commissie voor Algemene en
Bestuurlijke Zaken te zetten. Hij zal nog overwegen of hij dit doet, want het
is met onwillige honden kwaad hazen vangen. Het kan best zijn dat er dan toch
ook geen zak uitkomt. Dat is weer zonde van de kostbare tijd. Het welles-nietes
zal ook wel gehandhaafd blijven inzake de eigen mening van de voorzitter over
zijn optreden betreffende handtekeningen en het verschijnen voor een t.v.-ka
mera. De voorzitter zegt dat hij het college van burgemeester en wethouders en
de gehele raad achter zich had. Hij had tóch stellig de indruk - die indruk is
nadien niet erg teruggenomen - dat de heer Mangelmans zeer persoonlijk zijn
eigen gedachten hierover uitsprak en wel zo toegespitst op een gedachte dat
dit nooit en nimmer een zaak voor het gemeentebestuur zou zijn. Een benoemde
burgemeester en niet-politieke figuur dient zich derhalve gematigder op te
stellen. Al was het maar omdat het wel eens kon zijn dat een ruim jaar later
de burgemeester namens het college een andere mening plotseling moet weergeven.
Inmiddels is er gelukkig iets veranderd. Wanneer een college van burgemeester en
wethouders heel duidelijk wordt bekritiseerd op het functioneren - de voorzitter
weet even goed als hij, dat hier heel duidelijk een stel politieke grieven werd
geuit - dan vindt hij dat de grenzen van partijdigheid genaderd worden wanneer
rfan met name de voorzitter van de raad, wederom een niet-politieke figuur, het
zwaard opneemt. Juister was het geweest wanneer de fracties, die dit college
neergezet hebben, de handschoen hadden opgepakt. Misschien blijft men hierover
ook van mening verschillen. De heer Du Pont spreekt nog over de kilometerver
goeding. Dit is geen halszaak. Men kan toch tot hele grappige rekensommetjes
komen. De waarde daarvan heeft het college niet ontkend. Men heeft alleen gezegd
dat de vergoeding het resultaat van het georganiseerd overleg was en dat hierop
moeilijk teruggekomen kon worden. Hier is hij het wel mee eens. Men kan niet
ingrijpen in de rechtspositie van ambtenaren alvorens datgene besproken is in
de commissie georganiseerd overleg. Hij denkt dat de discussie hierover zijn^
waarde zal hebben of dat het ons erop wijst dat wij toch niet al te gemakkelijk
moeten zeggen dat het allemaal wel gaat. Wij moeten wel allert blijven op wat
wij in deze zaken doen. Het zal hem niet verbazen als bij één nader onder
zoek zou blijken dat het inderdaad aanvaardbaar zou zijn wanneer het opnieuw
in de commissie georganiseerd overleg ter bespreking gebracht wordt. Hij wil
hierop niet aandringen, maar hij wil deze gedachte hier neerleggen. De heer^
Brouwers heeft nog over het welzijnsplan en een jeugdconsulent gesproken. Hij
is het met hem eens dat dat niet iets is waarvan men vandaag de dag zegt dat
dit morgen moet. Dat vergt inderdaad nogal iets. Hij denkt dat het verstandig
is het gelegde ei niet koud te laten worden en uit te broeden. De werkopzet,
die het P.O.N. heeft geleverd, is de tweede opzet. De werkgroep heeft zelf ook
een werkopzet gemaakt, maar deze bleek om een of andere reden niet voldoende te
zijn. Hij kan zich hierin best verplaatsen. Hij signaleert met dankbaarheid dat
er goede informatie overkomt en dat het P.O.N. daaraan ook deelneemt. Hoe zit het
met dat rijtje van verschillende commissies, wat genoemd wordt. Hier is hij
nog niet helemaal uitgekomen. Gezien het feit dat hij niet onverstandig is denkt
hij dat hij er toch op een gegeven moment zal uitkomen. De gedachtengang die de
heer Plevier heeft geuit omtrent de adviseuze van het college voor de verlening
van bijstand, deelt hij niet helemaal. Uitgangspunt dient te zijn, wat doet men
er mee en pas dan moet men praten over wat men met de verordening moet doen.
Hij weet niet of men hierbij de V.N.G. zo hard nodig heeft. Een advies is nooit
weg natuurlijk. Laten wij ons nu niet zo onverstandig zien dat wij geen kans
zien om daar zelf over te praten. De openbaarheid, die de heer Rennings toch wel
een beetje opeist, is nogal laat gekomen. Hij herinnert zich nog goed dat in de
commissie ad hoc, die voorbereidingen moest doen over commissies in het algemeen,
de vertegenwoordiger van O.N.S. zich tegen openbaarheid uitsprak. Hij constateert