-26-
orde te komen. Dan moet dat niet, op een wijze zoals dat hier gebeurt, weggewuifd
worden. Uit het roemruchte rapport knelpunten rechtspositie gedeputeerden en
wethouders heeft de heer Rennings iets geciteerd. Hij wil er ook wel een regel
uit citeren. Het is helaas de enigste regel, die hij gevonden heeft, welke aan
sluit op het fenomeen part-time wethouders. Het vervelende is namelijk dat
in alle mogelijke gevallen, die men tegenkomt en waarin studies verricht en
rapporten uitgebracht worden, men daarin nooit terug vindt de positie van
kleine gemeenten. Er staat een zinssnede in die hem aanknopingspunten geeft.
Deze zin luidt - hij is niet uit zijn verband gerukt -: "Hier dient eveneens
gedacht te worden aan degene, van wie het ambt van wethouder slechts een gedeel
te van de dagtaak inhoudt en die naast het wethouderschap geheel of gedeeltelijk
hun werkzaamheden blijft vervullen. Ook hier zal de huidige aftrekbepaling in
vele gevallen een te gunstige uitwerking hebben en daardoor in feite niet aan
haar doel beantwoorden." Wat de heer Rennings ook niet citeerde zijn de suggesties
van deze commissie, die heel duidelijk en onomwonden vaststellen dat we op de
verkeerde weg zijn met de manier waarop dit wordt gehanteerd. Daarom heeft hij
ook weinig boodschap aan wat men in andere gemeenten doet. De commissie zegt
ook heel duidelijk dat die aftrekregeling eigenlijk als voorbeeld zou moeten
hebben of de werkloosheidswet artikel 17, lid 2 of de wachtgeldbepalingen
voor ambtenaren. Dan is er duidelijk nog een verbijzondering voor politieke
ambtsdragers. Namelijk dat de uitkeringsduur veel langer is. Terecht denkt hij
- omdat bij het accepteren van een politieke functie en dan moet men in hoofd
zaak denken aan een full-time functie - dat men het werk moet laten schieten,
met de mogelijkheid dat men, bijvoorbeeld na 3 maanden er uit geknikkerd wordt.
Dan is het heel duidelijk dat er betere wachtgeldvoorzieningen moeten zijn dan
voor normale werkloosheden. Als hij de suggesties van de commissie bekijkt én
de onomwonden manier waarop zij afrekent met te rigoreuze ideeën waarmede op
dit moment gewerkt wordt dan zegt hij dat men echt tekort doet aan de hele
problematiek wanneer men daarop niet serieus ingaat. Dat is het punt. Hij heeft
met een zeker genoegen geconstateerd dat het college in ieder geval niet zegt
dat het er nooit over wil praten, maar in mei 1979 is veel te laat. Wanneer uit
die bespreking voortvloeit - hij acht dat niet uitgesloten - dat dat zal leiden
tot een andere toepassing van de uitkeringsverordening dan is het onterecht
tegenover de huidige ex-wethouder om daar lang mee te wachten. Hij vindt dat
dan een stuk zorgvuldigheid tegenover deze mensen noodzakelijk is. Er moet dan
onverwijld hierover gesproken worden. Het is weer niet een kwestie van dat er
maanden gestudeerd moet worden en dat er van alles binnengehaald moet worden.
Hij denkt dat er drie zaken zijn die het meest interessant zijn om te zorgen dat
de raadsleden daarvan kennis kunnen nemen. Dat is wederom dat rapport knel
punten rechtspositie, de huidige verordening en een gedeelte van de wet A.P.P.A.
en mogelijkerwijs een verzoek aan het departement van Binnenlandse Zaken om
ter kennis te brengen wat de visie van Binnenlandse Zaken in deze is, vooral
toegespitst op part-time wethouders. Een bespreking over deze aangelegenheid
zou naar zijn mening niet later mogen zijn dan de vergadering van januari.
Dan dóet men er toch nog vrij lang over. Ten aanzien van de wielerbaan kan hij
bijzonder kort zijn. Men gaat deze zaak volgende week al bespreken in de
commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken. Het duurt nog even voordat de
koppeling van welzijnsambtenaar en voorlichtingsambtenaar in de commissie voor
Algemene en Bestuurlijke Zaken komt. Hij heeft hiertegen niet zoveel bezwaren.
Hij merkt dat O.N.S. wel wat voelt voor de ideeën die hij daarover heeft. Terecht
wordt gesteld dat de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken niets vast
stelt. Hij zal trachten voortaan te spreken over adviezen. Als men op alle
punten ook van de kant van het college zo voorzichtig was in het hanteren van
de respectievelijke bevoegdheden dan kwam men er wel uit. Waar men niet uitkomt,
althans dat zegt het college, is dat welles-nietes spelletje over informatie
verschaffing en over de vraag of er echt wel of niet antwoorden gegeven zijn.
Hij moet daarmede leren leven, dacht hij. Hij zal steeds blijven aansturen op
gerichte stellingen of vragen. Het college zegt geen bezwaren te hebben tegen
het feit dat het systeem van toerekenen van kosten aan openbare werken aan de
orde wordt gesteld in de commissie voor openbare werken. Hij vraagt toch ook niet