-2 Af zondering hierop is als een wethouder binnen 6 maanden zijn functie neerlegt en wanneer hij niet langer dan 6 maanden raadslid geweest is. Als hij het zich goed herinnert dan hebben wij in 197^ de verordening aangepast op grond van feiten, die naar hij meent zich in de gemeente Apeldoorn hebben voorgedaan. Hij gebruikt met opzet dit voorbeeld daar wij erg voorzichtig moeten zijn met onze conclusies. Wij moeten ook rekening houden met het feit dat de^verordening door de minister en door de Tweede Kamer als zodanig moet worden geïnterpre teerd. Er zijn best omstandigheden dat men zegt is dat nu redelijk als men dat gaat vergelijken met bijvoorbeeld een W.W.-uitkering. Hij denkt dat men dan ook andere aspecten erbij moet nemen. Tegen die achtergrond om meer informatie te verkrijgen vindt hij het van wijs beleid getuigen om deze zaak in de com missie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken aan de orde te stellen. Met betrekking tot een jeugdconsulent zou hij de volgende opmerking willen maken. Natuurlijk is de organisatie vein deze gemeente er niet op toegespitst om een dergelijke functionaris aan te stellen. Maar wat let ons-'in samenspraak met het Maatschappelijk Centrum een zodanige organisatie-structuur te maken dat een jeugdconsulent kan functioneren. Hij zou het voorstel van de wethouder gaarne willen overnemen, indien in ieder geval de organisatie, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van een stuk welzijnsbeleid, in onze gemeente te weten het Maatschappelijk Centrum, bij die bespreking in de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken aanwezig kan zijn. Dat neemt niet weg dat hij nog steeds vindt, als men evenals wat men bij voorlichting gedaan heeft, nog niet precies weet hoe men het concreet moet gaan uitvoeren, dat men dan niettemin om aan te geven hoe hoog de prioriteit is met betrekking tot dit stuk jeugdbeleid de middelen daarvoor in de begroting kan reserveren. Hij denkt dat men dan even eens tot een juiste afweging komt, namelijk dat men de afweging gaat maken van het reserveren van deze middelen danwel het verlagen van de onroerend goed- belasting met 1,of dat men dit daarop aanpast en dat men dan tot een lagere verlaging komt. Vooralsnog zou hij post 1^ willen verhogen met een bedrag van 60.000,zijnde de salariskosten over het jaar 1979 voor een ambtenaardie vergelijkbaar is met een welzijnswerker, zoals het college in het voorlichtings beleid heeft voorgesteld. Hij is zich ervan bewust dat het voorstel ten aanzien van de onroerend goed-belasting dan misschien niet in zijn volle omvang kan worden gehandhaafd. Gelet op het belang wat hij hecht aan het voorgaande voor stel zou hij willen volstaan met volgnummer 237 niet met 1,per 3-000, te verlagen maar met 0,60. Dit leidt tot een belastingverlaging van 58.000, Hij vraagt zich verder af of het verstandig is wanneer een verordening uitsluit dat iemand deelneemt aan de bijstandscommissie ook al is er gelet op ervaring uit het verleden nog zo aan te bevelen de uitkering toch in de begroting op te nemen. De uitkering is in strijd met de verordening. Het lid PLEVIER zegt met de in tweede instantie gegeven antwoorden alleszins te kunnen instemmen. Op andere tijdstippen kan men hierop verder ingaan. Ten aanzien van het ophalen van huisvuil staan ons andere wegen open om dat aan de orde te stellen. Ook hij ziet met belangstelling de discussie in het tweede kwartaal tegemoet betreffende een meerjarenbegroting. De openbaarheid van com missievergaderingen zou volgens de toezegging in maart aan de orde komen in de raad. Aan deze discussie zal hij gaarne willen deelnemen. Zo geldt dit ook voor de zaken aangaande een jeugdconsulent en de welzijnsplanning, waarvan wethouder Brouwers zegt dat een formele commissie in het leven geroepen moet worden. Ten aanzien van het adviserend lid voor het college van bijstand is hij het eens met hetgeen de heer Van der Graaf hierover gezegd heeft. Als wij nu een verordening hebben die dit uitöluit dan zou de procedure niet zo moeten zijn als door Wethouder Brouwers voorgesteld is, maar exact andersom. Mocht er toch nog behoefte zijn aan een adviserend lid dan ziet hij gaarne een voorstel tot wijziging van de verordening tegemoet. Hiérbij zal de raad het laatste woord hebben. Het lid DE HAAS zegt te willen volstaan met het maken van een compliment voor de wijze waarop het college geantwoord heeft. Het lid VAN DER GRAAF zegt dat hij uiteraard minder tevreden is. Als het college met de helft van het ambtenarencorps twee uur bij elkaar zit dan verwacht hij dat

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1978 | | pagina 201