-23-
wel twee uren gekost. Hij heeft echter nog wel behoefte om op een aantal zaken
nader in te gaan. De bedoeling van zijn voorstel voor de belastingverlaging
is beslist niet geweest om een goaltjesdief te zijn. Vorig jaar was zijn
standpunt dat men een jaar moest proberen de voorzieningen die gewenst en/of
noodzakelijk waren, te realiseren. Afhankelijk van dat resultaat moest men be
palen in welke mate men de belastingen zou moeten herzien. Vervolgens heeft
hij bij de controle op de rekening zeer nadrukkelijk gesteld dat het ontoelaat
baar was dat wij wederom een dergelijk groot bedrag overhielden. Bij de behande
ling van de belastingverordening heeft hij aangegeven dat de tarieven zouden
moeten worden aangepast. Het was eleganter geweest als hij bij de algemene be
schouwingen verwezen had naar de voorstellen, welke de heer Van Hoof destijds
gedaan heeft. Hij is erg blij dat de openbaarheid van commissievergaderingen
binnenkort aan de orde komt. Daarvan heeft hij ook niet de pretentie de alleen-
verkoper van openbaarheid te zijn. Hij vindt wel dat hij bij het program van
zijn partij, gepresenteerd bij de verkiezingen, er niet onderuit kon om de
openbaarheid van commissievergaderingen een nieuwe dimensie te geven. De ant
woorden ten aanzien van de wielerbaan komen in grote lijnen overeen met hetgeen
de heer Van Hoof heeft gezegd. Hij neemt aan, dat, als in december de uitgangs-
ounten van de onderhandelingen, alsmede de procedure in de commissie voor Algemene
en Bestuurlijke Zaken aan de orde komen, men dan in alle redelijkheid mag ver
wachten dat op korte termijn deze zaak ook in de raad aan de orde komt.
Met betrekking tot de koppeling van voorlichting aan welzijn moet hij zeggen dat
ook hij vindt dat het geen combinatie is. Dat neemt niet weg dat men bij het
bespreken van het voorlichtingsbeleid alsmede bij het bespreken van de proce
dure ten aanzien van een welzijnsplan zeer zeker die afweging kan maken of
het wel verstandig is voorlichting aan welzijn te koppelen. Vorig jaar heeft hij
ook gezegd dat hij het niet opportuun achtte dat het gemeentehuis uitgebreid
moet worden. Destijds heeft het college het advies van de raad gevolgd. Tegen
het einde van 1978 is het college opnieuw geconfronteerd met de huisvestings
nood. Dit heeft ertoe geleid dit in het investeringsprogramma op te nemen. Hij
kan zich voorstellen dat men dit gedaan heeft. Hij denkt dat het van een stuk weg
informatie aan de raad getuigt die het op deze plaats goed doet. Dat neemt niet weg
dat het wellicht beter was geweest dit in een beleidsnota op te nemen waarvan de
heer Van der Graaf in deze raad heeft gezegd dat men in de loop van het jaar
hiermee zou moeten komen. Een voorstel wat in eerste termijn is gedaan.
Hij kan zich daarin wel vinden. Hij denkt dat dan inderdaad een betere discussie
over de huisvesting van de gemeente daarin tot zijn recht zou komen. Dat neemt
niet weg dat volgens de methode, welke tot op heden in deze gemeente gebruikelijk
was, het niet onaannemelijk was, om dat via de investeringslijst aan de orde
te stellen. Hij geeft toe dat er dan weinig ruimte voor discussie is. De argu
menten van het waarom en de bedoelingen, die het college heeft, komen onvoldoende
tot hun recht. Daar door verschilldende fracties gesproken is over de vergoeding
aan gewezen wethouders getuigt het van wijsheid om deze zaak in de commissie
voor Algemene en Bestuurlijke Zaken aan de orde te stellen. Hij wil toch stel
ling nemen tegen de tofch::.wellicht postvattende indruk dat de regeling niet goed
zou zijn uitgevoerd. Een onderzoek, dat naar aanleiding van de begrotingsonder-
zoeken in de afdelingen door zijn fractie is gedaan, bevestigt hetgeen de heer
Plevier vanavond heeft gezegd, namelijk dat het over het algemeen gebruikelijk
is om het op deze manier uit te voeren. Men kan dan zeggen wat algemeen gebruike
lijk is behoeft men nog niet over te nemen. Hij moet wel zeggen dat ook hij
het rapport van de commissie Stuijvenberg erop nageslagen heeft. De commissie
Stuijvenberg zegt op een punt, wat ook hier aan de orde geweest is, wat de strek
king is van het beleid, dat gevoerd moet worden. Dat is dat bij het aftreden van
een wethouder, die raadslid blijft, zich de vraag voor doet of de vaste vergoe
ding moet worden gezien als inkomsten uit een nieuwe bron die in aftrek komt
op het wachtgeld of als voortzetting van reeds tijdens het wethouderschap be
staande inkomsten. De tekst van artikel 13*t, 1e lid van de Algemene Pensioenwet
Politieke Ambtsdragers leidt tot de conclusie, aldus de minister die daarmee
het advies van de commissie Stuijvenberg overneemt, dat over het algemeen de
vaste vergoeding voor raadsleden niet in aftrek komt op de uitkering. Een uit-