-7- bij de opbouw van het w lzijnsplan van het begin af betrokken moeten worden. Met betrekking tot de opmerkingen, die hij gemaakt heeft ten aanzien van het jeugdwerk stelt het antwoord van het college hem teleur. Het is nu niet voor het eerst dat wij ons bezighouden met het jeugdwerk. Een aantal jaren geleden heeft er een onderzoek plaatsgehad. Wij hebben in deze raad al een aantal malen gesproken over de subsidies met betrekking tot jeugdzorg etc. Nu hebben wij de kwestie Sojo. Daarbij komt nog dat het ons allemaal bekend is dat onder de jeugd een grote werkloosheid heerst. Men moet de mensen niet onderschatten, die na een opleiding verwachtingsvol en met idealen naar de maatschappij kijken en daar dan geen kansen krijgen; die een richting op willen en met het hoofd tegen de muur lopen. Daar komt nog bij dat er een groot aantal jeugdigen is dat het ideaal niet helemaal tot ontwikkeling ziet komen omdat zij andere keuzen moeten maken etc. etc. Als hij dan in het antwoord ziet dat Oudenbosch tussen 6 en 25 jaar hh 35^+0 werklozen kent en dat door het jeugd- en jongeren werk 1300 mensen worden bereikt dan stelt het college zelf vast dat er nog grote leemten zijn. Het college stelt ook terecht vast dat al die goedwillende vrijwilligers dikwijls verstoken blijven van service op velerlei terrein; organisatorisch, technisch etc. Wat hij heeft geprobrobeerd uit te drukken bij de algemene beschouwingen van 1977 is dat hij er steeds minder bêhoefte aan krijgt om via de langdurige weg van het onderzoek naar een ideale situatie te streven. In een naburige gemeente heeft men dit geprobeerd. Hij heeft de rapporten gelezen. Zij hebben nog twee jaren nodig gehad om een veldwerker aan te trekken. Hij zou het risico aandurven om in overleg met bijvoorbeeld het maatschappelijk centrum met Sojo en met mensen uit jeugdverenigingen rond de tafel te gaan zitten om als experiment 2 jaar een jeugdconsulent in Oudenbosch aam te stellen. Hij denkt dat men anno 1978 best dit aspect in de arbeidsvoorwaarden mag meenemen mits men dit in open overleg doet met betrok kene. Men moet de kans geven om een stuk jeugdbeleid van de grond te krijgen; niet vanachter een bureau maar gewoon in het veld. Na 2 jaar kan men bezien hoe ver men is gekomen. Hij dacht dat dat toch een goede besteding van overheids geld was. Hij zou nu een voorstel willen doen om de begroting nu reeds in die zin te amenderen dat indien het college in overleg met de door hem zojuist genoemde betrokkenen er in slaagt tot een stuk organisatie te komen zodat de middelen in de begroting in ieder geval gereserveerd zijn. Hij zou hier voor de financiële middelen veilig willen stellen door 50.000,te reserve ren. Het lid PLEVIER zegt in het algemeen niet zo bijzonder gelukkig te zijn met de beantwoording, die het college op zijn vragen gegeven heeft. Voorbijgaand aan die vragen, waarop wel een redelijk antwoord gegeven is, zou hij zich willen beperken tot de antwoorden waar hij niet gelukkig mee is. Op de eerste plaats heeft men als antwoord gegeven op de vraag of die versluierde subsie dies in de toekomst voorkomen moeten worden, dat er in de subsidiecommissie is afgesproken, dat in de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken op deze kwestie terug gekomen zal worden. Dat kan men laatstelijk toegezegd hebben in augustus. Wij leven nu in de maand december. Die zaak is nog niet aan de orde geweest in de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken. Hij zou erop willen aandringen dat dit op korte termijn wel gebeurd. Hij is er zich van be wust dat het niet zonder meer mogelijk zal zijn om de versluierde subsidies achterwege te laten. Hij vindt het op zijn minst noodzakelijk dat de versluierde subsidies direkt in de begroting te zien zijn, zodat wij als raadsleden weten wat wij op deze manier aan subsidies verstrekken. Verder heeft hij gevraagd ter inzage te leggen alle bestaande regelingen en verordeningen. Het college heeft reeds na de begrotingsbehandeling in de afdeling toegezegd dit te doen. Tevens is in die afdelingsbespreking aan de orde geweest dat een inventarislijst ge maakt zou worden welke aan alle raadsleden gegeven zou worden. Wij missen hierop een antwoord. Bij de algemene beschouwing is hij ingegaan op een betere toepassing van het tweede lid van artikel k van de regeling uitkering aan ge wezen wethouders. Het verhaal wat men daarop als antwoord geeft is zijns in ziens duidelijk niet een antwoord wat hij gevraagd en verwacht had. Hij heeft zijn licht opgestoken in andere gemeenten. Het enige wat hij kon concluderen - dit mag voor onze gemeente geen aanleiding zijn om deze kwestie als afgedaan

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1978 | | pagina 184