-11-
te maken, terwijl anderen op datzelfde moment hiervan uitgesloten worden,
vindt hij geen acceptabele zaak. Hij wil de raad voorstellen na te gaan
in v/elke mate deze ongelijke rechtsbedeling terug gedraaid kan worden.
Het lid KOK zegt nog een vraag te hebben. Komt de firma Steur nog in
aanmerking voor een aantal kavels van het industrieterrein aan de
Bosschendijk, zo vraagt spreker.
Het lid BROUWERS zegt dat de heer van der Graaf wijst op het feit dat,
toen de verkoop aan Steur aan de orde was de heer van Hoof niet verder
is ingegaan op de brief. Dat kan hij wel verklaren. De heer van Hoof
heeft toen gedacht dat is een beleidslijn en dat betekent dat dit voor
iedereen geldt. Daarover behoeft men niet te discuteren; tot op het
moment dat men vindt dat er sprake is van ongelijke rechtsbedeling.
Dat is de reden waarom er destijds niet verder op ingegaan is. Hij vindt
het jammer dat de raad niet eerder op de hoogte gesteld is dat er meerdere
gegadigden voor het tweede gedeelte van het industrieterrein aanwezig
waren. Aan de raad had men voor moeten leggen of het tweede gedeelte ook
herverkaveld moest worden of niet. Op hetzelfde moment laat het college
aan de firma Steur doorschemeren dat men de eerste jaren niet voor
grond in het tweede gedeelte in aanmerking kan komen, terwijl met andere
gegadigden zoals onder andere met Legro, er wel verder onderhandeld wordt
om te komen tot de verkoop van een stuk grond, dat gelegen is in het
tweede gedeelte. Dit vindt hij het punt van discussie.
De VOORZITTER zegt dat de heer Rennings opmerkte dat in de commissie
voor de verkoop als zodanig niet meer aan de orde was, maar dat het aanbod
van de firma had kunnen leiden tot een anders afwegen met betrekking tot
de mogelijkheid om in het tweede gedeelte toch kavels uit te geven in
dezelfde geest als in het eerste gedeelte, omdat dan in der minne een
resultaat geboekt had kunnen worden met betrekking tot de plaats
waarop het bedrijf nu gevestigd is. Het college heeft gezegd dat er heel
duidelijk een standpunt van de raad is dat men uitsluitend het eerste
gedeelte heeft willen verkavelen en het grotere gedeelte beschikbaar
houden voor industrie welke werkgelegenheid zal bieden. Deze zaak is
ook vaker in deze raad aan de orde geweest en wel, als hij het zich goed
herinnert, bij de algemene beschouwingen. Daarbij is het standpunt van
het college heel nadrukkelijk naar voren gebracht. Hij moet wel zeggen
dat die intentie bij het college nog steeds bestaat. Het college zal
op dit moment ook geen enkel voorstel doen om dat tweede gedeelte te
gaan herverkavelen. Toen de kwestie van het nemen van een voorberei-
dingsbesluit in de commissie aan de orde was hield dit verband met
de inhoud van die brief, welke niet in zijn totaliteit in een geheugen
blijft hangen. Hij heeft geen aanleiding gezien om er stukken bij te
halen, omdat men het probleem kende. Dit heeft hij in eerste instantie
ook gezegd.
De heer van der Graaf zegt dat er diepgaand over deze problematiek is
gesproken. Hij heeft de desbetreffende notulen er nog op nageslagen.
Deze problematiek is nauwelijks in de raad besproken. V/el is er in de
commissie voor algemene en bestuurlijke zaken uitvoerig over gesproken.
Dat was echter op een zodanig moment dat die brief al een hele tijd
historie was. Hem stelt het teleur dat men zegt dat het moeilijk te
aanvaarden is dat dit onbewust is gebeurd. Hij moet zeggen dat er niemand
is die ooit opzettelijk tekort is gedaan. Aangaande de opmerking van
de heer van der Graaf omtrent de ingekomen stukken zegt hij graag toe
dat hierop terug gekomen wordt, hetzij in de vorm van een activiteit
hetzij in de vorm van een gesprek.
De heer van Hoof zegt dat er nooit is gewezen op de manier waarop de
transaktie tot stand is gekomen. De manier waarop transakties tot stand
zijn gekomen is nooit een punt van discussie geweest. Normaal worden
alle stukken ter inzage gelegd. Daaruit blijkt dat op een gegeven moment
wilsovereenstemming is bereikt tussen het college en de gegadigde.