-17- in de komende drie weken rekenvoorbeelden op tafel te leggen, op grond waarvan de raad een beslissing kan nemen. Men kiest dan een van de alternatieven. Hij verwacht dan ook dat het voorstel van het college zal bestaan uit een drie- of viertal alternatieven. Het lid BROUWERS zegt dat het er nu in feite om gaat of men kiest of men op basis van de onroerend-goedbelasting verder gaat, of met een gedifferentieerd tarief gaat werken. Hij vindt het jammer dat de heer Rubbens niet aanwezig is, want deze heeft in de commissie van onderzoek wijze woorden gesproken ten aanzien van het opnemen van deze retributie in de onroerend-goedbelasting. Zijn uitgangspunt is dat bij het systeem de grootte van de riolering voornamelijk bepaald wordt door de exceptionele gevolgen van hemelwater. Als dit er niet zou zijn dan zou men met een belangrijk geringer systeem kunnen werken. De kosten voor het rioolsysteem worden dan voor een groot deel bepaald door omstandigheden buiten de mensen, die gebruik maken van de riolering. Dan komt men toch op een heel andere situatie, want het uitgangspunt is dan niet meer alleen de gebruiker. Men komt dan tot de conclusie dat het zo'n algemeen goed is dat het verantwoord is onder een ger- gelijke doelbelasting geschoven te worden. Hij dacht dat dit rede lijke argumenten waren om te kiezen voor het systeem om de riool- retributie onder te brengen bij de onroerend-goedbelasting. Het lid RENNINGS zegt, daar het nu gaat om het kiezen tussen het onderbrengen in de onroerend-goedbelasting of niet, dat hij zich namens zijn fractie hierover wil uitspreken. Hij zegt dat ook zijn fractie niet met de Werknemersfractie mee kan gaan. Hiervoor heeft men de volgende overwegingen. Ten eerste: als men de rioolretributie terugbrengt naar de onroerend- goedbelasting dan ontstaat de oude grondslag, namelijk de grond slag van de oppervlakte, kubieke meters en waarde van het gebouw. Ten tweede: als men alleen de gebruikers gaat belasten dat doet a? zich een moeilijkheid voor omdat in de wet een bepaalde verhouding is voor geschreven tussen de belasting voor gebruikers en de belasting voor eigenaren/bewoners. Als er 310-000,meer door een kategorie op gebracht moeten worden, dan is hij er van overtuigd dat men die toe gestane verhouding zal doorbreken. Ten derde: als men de rioolretributie onder de onroerend-goedbelasting brengt, dan betekent dit dat men met dit soort grote bedragen snel de toegestane maximale heffing aan onroerend-goedbelasting zal be reiken. Hij voorziet dan dat men over enkele jaren toch weer een retri butie moet gaan heffen. Verder zou hij willen zeggen, de heer Brouwers zei zojuist dat de grootte van de riolen is afgestemd op de afvoer van hemelwater en dergelijke, dat tegenover het niet direct waterverbruik door huis houdens staat dat de gemeente uit andere bronnen o.a. de vergoeding uit de algemene middelen ten behoeve van riolenstelsels inkomsten ontvangt. Men kan heel goed stellen dat riolen een algemene functie hebben, maar daarvoor zijn er inkomsten uit de algemene middelen. Vanwege deze overwe gingen moet hij zeggen dat zijn fractie de rioolretributie als zodanig wel wil handhaven, zij het op een andere grondslag. De VOORZITTER zegt uit deze stellingname te moeten concluderen dat er een duidelijke voorkeur is voor het handhaven van perceptiekosten. V/at betreft het uitwerken van de rekenmodellen moet hij stellen dat dit niet alleen een kwestie van rekenen is. Hij wil dan heel nadrukkelijk naar voren brengen een van de uitgangspunten, namelijk dat van de grote gezinnen. Hij heeft begrepen dat bij die 8 gevallen, welke boven 300 m3 waterverbruik

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1978 | | pagina 17