-15-
86,blijven betalen. Hij heeft bij deze analyse gebruik gemaakt van de
ter inzage liggende stukken en van enige aanvullende informatie van de
afdeling financiën. Dit leert dat ongeveer 45 van de Oudenbossche
mensen minder dan 100 m3 water verbruiken en *+5 tussen de 100 m3 en
300 m3. Uit hetgeen de heer de Haas heeft gesteld moet hij opmaken dat
het merendeel van het verbruik tussen de 100 m3 en 200 m3 ligt. Slechts
10$ zit boven de 300 m3 waterverbruik. Bij een tariefstelling, waarbij vo
voor een woning met een gemiddeld waterverbruik 86,in rekening
wordt gebracht, zijn de volgende varianten mogelijk. Dit alles is niet
op een gulden nauwkeurig, maar hij heeft wel geprobeerd op dezelfde op
brengst uit te komen als in het voorstel van het college wordt genoemd,
te weten 340.000,27.000,--. Hij komt globaal uit op 310.000,
In de eerste variant gaat hij uit van een vast recht van 35,met een
toeslag voor elke 100 m3 van 21,Dat betekent dat mensen, die minder
dan 100 m3 verbruiken een retributie betalen van 56,Bij een verbuik
van 100 m3 tot 300 m3 betaalt men 86,en bij een verbruik van
300 m3 tot 400 m3 wordt dit 107,30.
Verder een tarief, dat een progressie heeft en een meer-opbrengst op
levert van 30$. Dat betekent dat mensen, die van de oude grondslag
overgaan op de nieuwe een lagere belasting krijgen. Het motief voor die
progressie vindt naar zijn opvatting zijn reden in het feit dat de grote
verbruiker in grote mate van het riool gebruik maakt. Bij 36OO aanslui
tingen komt hij aan een bedrag van 310.000,Zijn berekening is
aan de voorzichtige kant, want hij heeft geen rekening gehouden met de
mensen die een gedeelte van het jaar in huizen zitten. Dit levert na
melijk een meer-opbrengst op. De tweede variant gaat uit van een vast
recht van 4-5, Tot 100 m3 komt daar dan 21,bij en wordt dit
66,bij 100 m3 tot 200 m3 wordt het 86,en voorts komt er
steeds 21,bij. Dit is zonder progressie met hetzelfde resultaat.
De perceptiekosten zijn op een redelijk eenvoudige manier binnen de per
ken te houden. Van de onroerend-goedbelasting kennen wij grondslag die
een termijn van 5 jaar kent. De gegevens over 1976/77 zijn inmiddels
voorhanden. Het waterverbruik over dat jaar is de basis voor de berekening
voor de komende 5 jaar. Het essentiële van zijn voorstel is dat hoe
minder water er wordt verbruikt hoe minder men behoeft te betalen.
Naar zijn mening hebben de eengezinshuishoudens en alleenstaanden -
dit is ook uit de vorige discussies naar voren gekomen - relatief gezien
altijd een grote bijdrage geleverd.
Het lid BROUWERS zegt bij de begrotingsbehandeling te hebben gezegd dat
zijn fractie het voorstel van burgemeester en wethouders in deze
afwacht. Toen hij dit voorstel las is hij toch wel een beetje geschrokken.
Hij had het idee, hetgeen ook door de heren Rennings en van der Graaf
reeds verwoord is, dat er gezegd is: laten we dit zo doen. Het resultaat
is vrijwel bekend, maar men heeft toch het idee dat er een bepaalde diffe
rentiatie in zit, al zit deze dan boven 400 m3« Hij volstaat er op
dit moment mee door te zeggen dat er binnen zijn fractie niet veel goeds
gezegd is over dit voorstel.
Het lid VAN HOOF zegt dat de heer Rennings zojuist gesteld heeft dat
de perceptiekosten niet lager kunnen. Deze kunnen wel lager. Als deze
retributie ondergebracht wordt in de onroerend-goedbelasting dan krijgt
men ook een differentiatie naar draagkracht. Bij voorgaande behandelingen
van dit punt heeft zijn fractie er ook op gewezen dat alleen het waterver
bruik als zodanig niet geëigend kan zijn voor het heffen van riool
retributie. Er zijn nog zoveel andere factoren, die hierbij een rol
spelen. Vandaar dat zijn fractie is omgezwaaid om de rioolretributie
onder te brengen in de onroerend-goedbelasting.
Het lid KESSEL zegt het niet eens te zijn met de heer van Hoof om de riool-