-9- gezocht worden in de bedrijfsvoering zelf, althans in een zeer belang rijke mate„ Men zal begrijpen dat hij niet staat achter de roep om meer parkeerterreinen» Hij zou daaraan dan ook de conclusie willen verbinden dat het amendement wat de heer Rennings heeft ingediend zijn instemming duidelijk heeft» Hij zou nog iets verder willen gaan» Hij zou hierbij nog een van de bezwaarschriften willen betrekken, namelijk het bezwaarschrift van de heer Ossenblok» Het is ook een van de bezwaarschriften waaraan in z'n geheel niet tege moet gekomen wordt» Aan de ene kant heeft hij begrepen dat de handel die de heer Ossenblok op dat terrein uitoefent, niet zo levenskrachtig is» Aan de andere kant is het wel zo dat deze familie gezet wordt voor een toch wel onaanvaardbaar feit, namelijk dat zij hun totale leefruimte buiten hun woning kwijtraken. Naar zijn stellige overtuiging zou het amendement van de heer Rennings in zoverre moeten worden aangevuld dat aan het bezwaarschrift van de heer Ossenblok tegemoet wordt gekomen. Daar^moet men niet de bestemming Tuin en Erf II leggen, maar Tuin en Erf I zonder de mogelijkheid om het later te wijzigen in parkeren» Het is de taak van de raad om zoveel mogelijk belangen met elkaar in overeenstemming te krijgen. Hij dacht dat de belangen van ondernemers en consumenten inderdaad met elkaar in overeenstemming te brengen waren. Iedere inwoner heeft belang bij een goed functioneren van een koopcen trum en iedere winkelier van dat koopcentrum heeft er belang bij dat de consument tevreden is. Daarom zegt hij dat men uit moet gaan van de grondgedachten die neergelegd zijn toen de inspraak begon, namelijk die kernfunctiegedachten» V/at betreft de passage in de Fenkelstraat is hij het in zijn geheel eens met hetgeen de heer Rennings hierover stelde. Verder is hij tegen het leggen van de bestemming warenhuis. Hij is van mening dat het warenhuis op die plaats strijdig is met de gedach ten die nu in het bestemmingsplan nader zijn ontwikkeld en neergelegd. Hij is van mening dat de totstandkoming van dit warenhuis is geschied op een tijdstip dat die gedachten al bekend waren. Hij meent daarom dat het niet moet worden gezien als een daad van onverantwoordelijk bestuur wanneer de raad op dit moment zou besluiten om consequent de eerdere gedachten te volgen namelijk het niet willen van een warenhuis daar. Het argument daarvoor is - dat is ook een grondprincipe - dat in de maat voering duidelijk voor ogen staat dat het de bedoeling is dat het winkel apparaat in Oudenbosch een zekere kleinschaligheid zal hebben. Het winkel apparaat in Oudenbosch moet niet op een zeker moment worden overvleugeld omdat de mogelijkheid bestaat om daar bedrijven te stichten die het huidige winkelbestand vakkundig de nek omdraaien» Hij is wel van mening dat tegen over die vorm van bescherming een vrij zware hypotheek wordt gelegd op de ondernemers, die in Oudenbosch werkzaam zijn. Zij hebben dan de taak om aan te tonen dat deze raad het goed gezien heeft» Zij zullen er voor moeten zorgen dat Oudenbosch met die kleinschaligheid een winkelapparaat heeft waar men gebruik van maakt. Als men het rapport van het E.T.I.N. neemt dan ziet men dat niet heel Oudenbosch van dat winkelapparaat gebruik maakt. Dat kan men nooit helemaal bewerkstelligen, maar het kan wel ver beterd worden, zo dacht hij. In de maatvoering heeft men voor de kleinschaligheid gekozen. Als hij dan naar het warenhuis kijkt dan zegt hij: Is het juist om nu akkoord te gaan met het feit dat er geweld wordt gedaan aan de plannen, die men heeft. Hij realiseert zich best dat als men een andere bestemming legt op de grond welke door het warenhuis ingenomen wordt het warenhuis volgende week ver dwenen is. Misschien over tien jaar nog niet» Dat is een kwestie van na dere uitvoering en ook van het zorgvuldig afwegen wat de consequenties zijn

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1978 | | pagina 126