-2k-
getoetst zal worden en dat voor een termijn van vier maanden voor de
firma van Agtmaal een gedeelte van het industrieterrein aan de Bosschendijk
gereserveerd wordt.
25. Voorstel tot het afwijzen van een verzoek om een schadevergoeding
als bedoeld in artikel *+9 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, van de
heer P. Bartels, alhier.
Het lid RENNINGS zegt dat zijn fractie het aan de ene kant eens is met
de zienswijze van het college en aan de andere kant niet.
Zijn fractie is van mening dat er toch sprake is van een zekere schade.
Deze moet ook erkend worden. Bij de ter inzage liggende stukken heeft
een uiteenzetting gelegen hoe men die schade eventueel moet vaststellen.
In die zin is zijn fractie van mening dat er sprake is van schade.
Dat neemt niet weg dat hij het voorstel tot afwijzing van het verzoek,
zoals hier geargumenteerd/begroot is, ondersteunt.
Het lid RUBEENS zegt het met de heer Rennings eens te zijn. Het wegnemen
van een uitrit kan men niet doen zonder dat de heer Bartels schade
ondervindt. Er is volgens hem ook een schade aanwezig. De hoogte van
de schade zal nog berekend moeten worden.
Het lid VAN DER GRAAF zegt dat hij de argumentatie erg zwak vindt.
Met name de argumentatie dat het college twijfelt of de heer Bartels
wel gebruik gemaakt heeft van die uitrit. Het college twijfelt of een
landbouwer gebruik maakt van een onverharde weg. Als hij ziet wat land
bouwers zich moeten getroosten wanneer zij door hun eigen weiden rijden.
Dat moet toch ook met diezelfde machines. Dan rijden zij toch ook niet
over asfaltwegen.Hij is van mening dat er sprake kan zijn van een zekere
schade. Hij vindt dat men dit verzoek om schadevergoeding op dit moment
niet moet afwijzen. Hij zou een voorstel willen doen. Hij vindt dat de
raad weinig gelegenheid heeft om in dit soort zaken zich doeltreffend
op de hoogte te stellen van de feiten waarom het gaat. Het voordeel
wordt gevonden in de A.R.O.B.-procedure, waarin de raad een afvaardi
ging heeft die dan de betrokken mensen hoort en die ter plaatse de zaak
kan gaan bekijken. Hij dacht dat men een zelfde soort commissie voor
beroepschriften zou moeten hebben, die dit soort zaken voor de raad
voorbereidt. Hij stelt voor een dergelijke commissie in te stellen.
Het lid VAN HOOF zegt de situatie ter plaatse goed te kennen. Hij kan
er goed inkomen dat als de heer Bartels daar in de polder ergens moet
zijn deze dan die weg kiest. Het helemaal wegcijferen van de schade vindt
hij onredelijk. De mate waarin schade geleden wordt moet bekeken worden.
Het lid VAN ELZAKKER zegt het eens te zijn met hetgeen de heren
Rubbens en van Hoof gezegd hebben.
Het lid KESSEL zegt het met de voorgaande sprekers eens te zijn.
De VOORZITTER zegt dat planologische maatregelen tot schade k.unnen leiden.
Voor planschade geldt artikel ?9 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Op grond hiervan is het verzoek ingediend. In de memorie van antwoord
op de wet staat dat er sprake van een onevenredig nadeel moet zijn.
Het college heeft deze zaak vergeleken met de situatie van de inwoners
van Standdaarbuiten, die naar Oudenbosch moeten komen. Zij hadden vroeger
de korte verbinding over de brug bij Standdaarbuiten. Nu moeten zij
verder rijden om in Oudenbosch te komen. Niemand heeft daarvoor van de
provincie een schadevergoeding gekregen. Er was sprake van schade, welke
niet vergoed is. Dit zou dan een voorbeeld kunnen zijn van een niet
onevenredige schade.
Op het bedrijfsterrein van Bartels waren situatiesdie er op wezen dat
er van de achteruitgang zeker geen regelmatig gebruik werd gemaakt.
Er heeft bijvoorbeeld een lange tijd een hoop kinderkopjes gelegen, die
het gebruik van de uitrit onmogelijk maakte. De machines, welke gebruikt