-22- de heer Kessel het woord ontnemen. De heer van der Graaf zegt in tweede instantie dat hij toch wel vindt dat door het feit dat het bouwbedrijf van Agtmaal zo lang kan studeren op de zaak, terwijl men alle feitelijke gegevens weet,die ongelijkheid ten voordele van van Agtmaal eigenlijk zouden wegvallen. Het is allemaal niet zo duidelijk, want het ene punt - wat zou namelijk de opbrengst zijn van het plan wat daar terug kan komen - is zo moeilijk te begroten. Het college heeft gezegd: is het überhaupt wel realiseer baar om zo'n dure voorziening als een bedrijf verplaatsen en daar in de omge ving passende woningen te bouwen. Als bouwbedrijf van Agtmaal bereid is om mee te werken op basis van de bereidheid van het college om straks bij de raad te bepleiten om dat stuk grond te verkopen ten behoeve van de bedrijfsverplaatsing dan moet men toch wel zorgen dat men niet een hoop kosten moet gaan maken die nooit tot resultaat kunnen leiden. Het college heeft tegen van Agtmaal gezegd: het is uw idee; kom maar met een plan. De laatste versie leidt en bij burgemeester en wethouders en bij de stedebouwkundige tot een aanvaardbare oplossing. Nu is van Agtmaal aan het moment toe,waarop hij kan uitrekenen of de kosten van het verwijderen van de huidige vestiging en het opbouwen van een nieuw bedrijf tegen de opbrengst van de te bouwen woningen opwegen. Misschien kan hierop binnenkort een uitspraak gedaan worden. Hij wil wel begrip vragen voor het feit dat van Agtmaal dat tot op dit moment nog niet gedaan heeft. Hij is het er wel mee eens dat er nu paal en perk gesteld moet worden. Hij weet niet of de termijn van drie maanden, die de heer Rennings in tweede instantie noemde, wel reëel is. Als het punt wat nu met Bouw toezicht besproken is de enige mogelijkheid is om daar woningbouw te realiseren dan is deze termijn reëel. Als daarna een andere suggestie zou kunnen komen dan kan een termijn van 6 maanden reëler zijn dan een termijn van drie maanden. Hij kan hierover geen uitspraak doen. Met betrekking tot de termijn van twee jaren om het in deze nota aan gegeven beleid te bezien heeft hij begrepen dat de heer Rennings niet bedoeld heeft dat men dan iets anders met dit terrein gaat doen wanneer dat beleid nog niet gerealiseerd is. Het is wel zo - los van elke ter mijn, welke men ook kiest - dat als men een beleid wil voeren,wat men op termijn onder de loep wil nemen, betekent dat men toch een bepaalde koers uitzet. Dat betekent dat men diegenen, die een andere koers zouden willen varen, teleur moet stellen. Dat is gebeurd met de heer Steur. Hij begrijpt niet dat het tij rib heer van der Graaf niet bijstaat het reserveren ten behoeve van arbeidsplaatsen. Hij dacht dat dat heel na drukkelijk het uitgangspunt geweest is. De heer VAN DER GRAAF zegt dat hem dat wel bijstaat ,maar dat dat tevens in hield dat men niet zou gaan verkavelen staat hem niet bij. De VOORZITTER zegt dat men over verkaveling van het eerste stuk ge zegd heeft dat dat niet veel werkgelegenheid zal bieden. Daar komen be trekkelijk ambachtelijke bedrijven. Van het tweede stuk heeft men ge zegd dat daar werkgelegenheid moet komen. Dat kan ook in delen. De nota zegt hierover dat men dit op zich ook niet moet verwerven. De heer Rennings stelt voor om die termijn terug te brengen naar drie maanden. Hij wil deze termijn op zich best meenemen, overigens wel met de amendering dat als het duidelijk blijkt dat het niet aan het Bouwbedrijf van Agtmaal ligt dat deze in die termijn zijn keuze kan doen men er dan opnieuw over zal spreken. In de contacten om tot nieuwe vestigingen te komen wil hij best de wensen en behoeften van de jong geschoolden meenemen. De heer Kessel vraagt of als van Agtmaal dit terrein niet wil hebben men dat dan aan Steur kan aanbieden. Men zou dit op zich kunnen doen. Het terrein

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1978 | | pagina 111