- 11 -
Hij vindt alleen dat deze zich dan wat negatief laat leiden door het
negatieve argument» Hij neemt tenminste aan dat de heer van der Graaf
niet serieus meent dat de gemeenteraad denkt in de trand van: het zal
mij een zorg zijn wat er buiten de gemeente gebeurt» De heer Rennings
zegt dat hij' het geen argumentatie vindt met betrekking tot het slechte
functioneren in het verleden als rechtvaardiging voor het functioneren,
zoals dit nu wordt voorgesteld» Dat kan ook eigenlijk moeilijk» In de
oude regeling hebben wij gezien dat in artikel 26 exact was opgenomen
hoe de woonwagenplaatsen waren verdeeld» Dit wijzigen betekende terug
naar de gemeenteraden» Nu zegt het bestuur dat het een stuk slagvaar
diger is wanneer dat niet meer hoeft en dat dit in de toekomst van uit
het bestuur geregeld kan worden» Toen hij in het bestuur tegen deze rege
ling opponeerde is er gezegd: heb toch vertrouwen in dat bestuur» Toen
heeft hij de spiegel voor gehouden en gezegd: heb toch vertrouwen in de
gekozenen; heb toch vertrouwen in de gemeenteraden, want daar berust
toch de verantwoordelijkheid» Of er voorbeelden zijn van suggesties in
de vorm van een gemeenschappelijke regeling, die niet door de raden is
overgenomen, weet hij niet» Hij denkt het niet, gezien het feit dat een
dergelijk argument niet is aangevoerd» Anders zou dit waarschijnlijk
wel aangevoerd zijn. Dg heer Brouwers zegt dat de doelstelling is de
minderheidsgroep te verheffen tot deelgroep en dat men daarom wellicht
toch niet te raden zou kunnen gaan bij de wensen van de mensen» Dat
duidt er eigenlijk op dat die mensen zich zelf niet zouden kunnen blij
ven. Hij dacht dat dit toch een wat al te vergaande interpretatie van
het begrip deelgroep van onze samenleving is. Hij gelooft dat een deel
groep best nog mogelijkheden kan hebben om zijn eigen geaardheden te
blijven behouden» Hij dacht dat bij de doelstelling, zoals die er nu
ligt, op zich genomen garanties genoeg aanwezig zijn voor een volledig
menswaardige aanpak van de problematiek. Hij dacht dat daaraan niet getwij
feld dient te worden. De heer Brouwers zegt dat in 197^ door de opponenten
gezegd is dat het beleid, zoals dat door mevrouw Klompé, zoals dat was
verwoord en zoals dat in de regeling van 197^ was vervat, niet goed was.
Hij kan nu alleen maar zeggen dat ze nu gelijk hebben gekregen. Daar
van valt nog niet af te leiden dat het haastwerk was. Hij vindt het
plezierig dat de raad de conclusie van het college met betrekking tot
de beleidslijnen, heeft willen onderstrepen. Hij dacht dat men het in
grote lijnen eens was» Alleen ligt er een voorstel om als suggestie aan
het algemeen bestuur van de intergemeentelijke regeling over te brengen»
Op de eerste plaats om artikel 26 te wijzigen en hiervan te maken dat
het algemeen bestuur de gelegenheid krijgt om dringend advies uit te
brengen - de juridische verwoording daarvan draagt onze toeschouwer de
heer Rentinck wel zrrg voor, als het algemeen bestuur daarop in zou
willen gaan - en de gemeentebesturen te verplichten daarvan niet dan
om dringende redenen en dan nog goed gemotiveerd af te wijken» Die sug
gestie kunnen wij doen, waarbij de heer Rennings zou vallen toevoegen
het vriendelijk verzoek om het huiswerk nog eens over te maken. Kunnen
deze suggesties de goedkeuring wegdragen? Hij ziet dat de raad hiermede
accoord gaat en neemt aan dat het voorstel gevolgd wordt door de regeling
niet vast te stellen, zoals gevraagd wordt door het algemeen bestuur.
Het college zal er zorg voor dragen dat de suggesties overkomen»
Zonder hoofdelijke stemming wordt dit voorstel aangenomen»
De VOORZITTER schorst de vergadering voor de koffiepauze.
Na opheffing van de schorsing stelt de VOORZITTER aan de orde: