- 15 - Worden dat deskundigen en in hoeverre belanghebbenden. Ik dacht dat het goed was, zij het in het kort, iets te zeggen over het wel- zijnsplan in zijn algemeenheid. Tot nu toe werd het welzijnswerk in de gemeente voor een belangrijk deel direct door het Rijk (Ministerie van C.R.M.) gesubsidieerd. Dit gebeurde krachtens verschillende subsidieregelingen. Het nadeel van deze gang van zaken was dat het belang van diverse zaken niet tegen elkaar werd afgewogen en dat het Rijk meestal niet voldoende inzicht in de plaatselijke situatie had om elke subsidieaanvrage goed te kunnen beoordelen. Er is nu voorgesteld om deze gang van zaken te veranderen. In de nieuwe opzet zal alleen de gemeente moeten gaan uitmaken welke activi teiten en instellingen gesubsidieerd gaan worden, ^et Rijk geeft de gemeente daartoe jaarlijks een bepaalde bijdrage, die hoofdzakelijk gekoppeld is aan het inwonertal. Vandaar dat het nieuwe systeem aangeduid wordt als een systeem van rijksbijdrageregelingen. Uiteraard worden er in deze nieuwe regelingen bepaalde voorwaarden gesteld. Deze komen er in hoofdzaak op neer dat de gemeente (de heer Brouwers gaf dat ook aan) elke 4 jaar een plan moet opstellen en per jaar dat plan in een programma uitwerkt. De invoering van deze nieuwe wijze van werken zal geleidelijk plaatsvinden. Verwacht wordt dat de "Rijksbijdrageregeling Sociaal Cultureel Werk" per 1 januari 1979 zal ingaan, met een verplichting tot planning vanaf 1 januari 1980. Dat wil zeggen dat elke gemeente uiterlijk 1 november 1979 een plan 1980 tot en met 1983 en een program 1980 bij C.R.M. moet hebben ingediend. Op basis van dat plan en dat program zal C.R.M. de gemeente de bijdrage voor de sociaal-culturele activiteiten voor 1980 verstrekken. Van belang is dat in de Rijksbijdrageregeling Sociaal Cultureel werk de voorwaarde is opgenomen, dat de opstelling van het plan en het programma gebeurt in samenspraak met de bevolking en met de betrokken instellingen. In het antwoord van het college werd gesteld dat er gesprekken met het Pro vinciaal Opbouworgaan zouden plaatsvinden. Dat is dan ook gebeurd, zodat ik u nu wat eerste informatie kan geven. Wij waren van mening om juist met dit instituut contact te moeten zoeken omdat zij en de deskundigheid en een flink stuk ervaring in huis hebben om ons hierover te kunnen informeren en adviseren. Er werd van gedachten gewisseld omtrent een organisatorische aanpak van de uitvoering der Rijksbijdrageregeling Sociaal-Cultureel Werk in de gemeente Oudenbosch. Op onze vraag in hoeverre zij hun participatie zouden kunnen inbrengen werd in ieder geval positief toegezegd dat voor wat betreft begeleiding en advies omtrent de procedure wij op hen kunnen rekenen. Wij zullen zo spoedig moge lijk bericht ontvangen betreffende de mate van deelname. Om het plan een goede onderbouw te geven is het, dacht ik, zaak dat een goed uitgekiende procedure het belangrijkste stuk is. Het antwoord op de vraag van de heer Brouwers ten aanzien van de deskundige inbreng is meen ik al voor een stuk ingevuld. In hoeverre de belanghebbende Enkele mogelijkheden. Je zou bijvoorbeeld kunnen gaan werken met een artikel 61 commissie, waarin raadsleden en een vertegenwoordiging van Verenigingen, stichtingen en instellingen zitting hebben. Of misschien een werkgroep. U zult ongetwijfeld kunnen en willen begrijpen, dat ik u in deze fase geen concreet antwoord kan geven. Ik zeg u echter toe, zodra wij zelf wat meer informatie hebben, u tijdig te zullen raadplegen. Dit ten aanzien van het welzijnsplan.

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1977 | | pagina 269