- 20 -
elkaar eens konden worden, met de vraag of zij gezamenlijk een gesprek
konden hebbenBij dat gesprek heeft hij zich door twee oogmerken laten
leiden. In de eerste plaats het veilig stellen van een stuk invloed van
de kant van de gemeente met betrekking tot die zaken waarvan wij vonden
dat het terecht was dat wij die invloed claimden nl» het veilig stellen
van het werk van de betreffende nieuwe stichting in Oudenbosch ten behoeve
van de Oudenbosschenaren. Aan de andere kant heeft hij geprobeerd een op
lossing te vinden waardoor het M.C.O. niet in een isolement terecht kwam.
Als wij op het standpunt van ons vorig preadvies hadden blijven staan, dan
was er geen akkoord gekomen en had het Maatschappelijk Centrum volkomen
geïsoleerd gestaan en in zijn eentje moeten proberen om het werk verder
voort te zetten. Dan was er een situatie ontstaan waarvan wij vorige
keer met zijn allen gezegd hebben dat deze onaanvaardbaar was. Er was een
volstrekte onwil om in de statuten ook maar iets op te nemai met betrekking
tot de gemeenten. Hoe hij ook zei dat die statuten eigenlijk alleen ge
maakt worden om onmiddellijk nadat ze gemaakt zijn de kast in be gaan, zij
bleven dit als een soort betutteling ervaren. Zij zeiden dat, als de
gemeente Oudenbosch zijn onvloed wil beperken tot Oudenbosch, men dit dan
ook kan doen via subsidie-voorwaarden. Hij is het er mee eens dat men
daarmee niet kan voorkomen dat er zich ontwikkelingen voordoen die, als
men een veto-recht claimt in de statuten gemakkelijker veilig gesteld
kunnen worden. Deze voorwaarden waren niet haalbaar. Overigens is het nog
zo dat wij achteraf zouden hebben kunnen zeggen: de ontwikkeling, zoals
deze bij de nieuwe stichting is, vinden wij niet juist, wij verlenen de
subsidie niet. Dat betekent een stuk invloed achteraf. Nu ligt er een
voorstel waarbij wij tevoren, dus gedurende het jaar waarin wij subsidi
ëren, de mogelijkheid krijgen om in ieder geval voor dat jaar ontwikke
lingen, die naar ons idee niet strekken met de belangen van Oudenbosch
tegen te houden. Het college dacht dat wij met zijn allen toch een stuk
begrip moeten opbrengen voor het veranti^oordelijkheidsgevoel dat anderen
hebben en dat wij ons zo zouden moeten opstellen dat wij die verantwoor
delijkheid voor dit soort zaken kunnen en zullen waarmaken. Hij deelt niet
de vrees dat er de situatie zou ontstaan, die, als wij nu op de voorge
stelde wijze zouden gaan werken, ontstaat als wij ons houden aan de uit
gangspunten van de vorige discussie. Het was namelijk zo dat M.C.O. er
wel op staat en dat dus de continuïteit van gezinsverzorging en maat
schappelijk werk binnen onze gemeente in discussie wordt gesteld. Men
zou uit de discussie ook kunnen concluderen dat wij eigenlijk nu moeten
besluiten en ons dan het volgend jaar maar terugtrekken. Hij heeft begre
pen van de stichting - vanuit de verantwoordelijkheid die zij voelen voor
het werk wat zij op zich nemen binnen het werkgebied - dat, als wij de
subsidie in enig jaar zouden intrekken zij dan toch zal doorgaan met het
werk binnen het werkgebied, dus ook in Oudenbosch. Hij kan zich voor een
dergelijk besluit natuurlijk niet sterk maken. Hij, die namens de deel
nemende besturen aan het gesprek deelnam, kan dat ook niet. Misschien dat
men uit een dergelijke opmerking kan opmaken dat men zich bewust is van
het werk waarvoor men staat. Hij dacht dat in het licht van het positieve
wat wij op die manier hebben ervaren in het overleg, wij toch eigenlijk
iets van een garantie kunnen zien, om met de voorgestelde fusie akkoord
te gaan en via de mogelijkheid van zekerheid van het gehoord worden en de
subsidievoorwaarde waarvan wij in ieder geval vinden dat er een goedkeu-
ringsrecht is, dit van onze kant ook te honoreren en dus akkoord te gaan.
Het lid VAN DER GRAAF zegt dat over het algemeen het werk van een
raadslid hem vrolijk stemt. Dit soort werk stemt hem minder vrolijk omdat
je enerzijds de verantwoordelijkheid voelt voor de voortzetting van het