- 11 - talen en dat daarom het invoeren van een reinigingsrecht ten bedrage van 100,per gezin per jaar een betere weg is» De fractie van de heer de Veth is het in grote lijnen eens met het voorstel van de werknemersfractie Zij willen echter differentiatie van het tarief eigenaar/gebruiker» De overige fracties zijn van mening dat het systeem ongewijzigd moet blijven. De argumentatie naar voren gebracht bij de algemene beschouwingen hebben het standpunt van de meerderheid van het college niet gewijzigd. Wij blij- van van mening dat het onjuist is te komen tot afschaffing van het huidige tarief van het reinigingsrecht door verhoging van het tarief van de on- roerend-goedbelasting. Het college voelt eveneens niets voor het invoeren van een reinigingsrecht van 100,per gezin. Dat ons college bereid is mede te werken aan een verbetering van het milieu staat, zoals wij u reeds eerder hebben gezegd, buiten kijf. Wij mogen er in dit verband wel op wij zen dat het her en der storten van huisvuil slechts een onderdeel is van het verbeteren van het milieu. Aan het verbeteren van het milieu zitten veel meer aspecten en ik neen te mogen stellen dat het college bij de aan bieding van het investeringsprogramma duidelijk te kennen heeft gegeven hiervoor begrip te hebben. Het zou mij te ver voeren hierop uitvoerig in te gaan. Wij en dan bedoel ik nog steeds de meerderheid van ons college blijft van mening dat het huidige systeem zowel technisch als sociaal ge zien goed en rechtvaardig werkt. Het afschaffen van het reinigingsrecht en het verhogen van de onroerend-goedbelasting legt lasten op degenen bij wie de lasten niet thuishoren» De heer Brouwers zegt over de onroerend- goedbelasting dat deze belasting is te beschouwen als een belasting met een fiscaal doel. De opbrengst ervan komt ten goede aan de algemene mid delen van de gemeente. De heer Brouwers zegt zo'n algemene taak is het milieu. Dat de opbrengst van de onroerend-goedbelasting ten goede komt aan de algemene middelen is juist. Dat het milieu een algemene taak is van de gemeente is ook juist. Waar wij echter van mening over verschillen is dat de vergoeding van de reinigingsrechten moet komen te vervallen en dat daar door het probleem van het her en der storten van huisvuil voor een groot gedeelte zou zijn opgelost. Hetgeen hij zegt over artikel 273 van de ge meentewet bewijst volgens mij juist dat het reinigingsrecht niet in de on roerend-goedbelasting thuishoort. Het is n.l. een belasting met een fis caal doel. Het reinigingsrecht is een retributie; dus een vergoeding voor diensten van de gemeente. Wij worden in deze mening gesterkt door het feit dat het Ministerie bij het vaststellen van de minimumnormen nog steeds de norm voor het reingigingsrecht vaststelt. In de commissie openbare werken is uitvoerig ingegaan op de cijfermatige kant van deze kwestie. Uit deze discussie is niet komen vast te staan dat een tariefsverhoging van 1, per 3*000,voldoende zal zijn om de kosten te dekken. Een aantal ge volgen van de invoering van dit systeem is tevoren niet meetbaar. Door de heer Brouwers is ook nog gesteld: 1'Wordt er opnieuw een tarief ingevoerddan verlagen wij eenvoudig de onroerend-goedbelasting." Wij zijn van mening dat de weg terug dan bijzonder moeilijk zal zijn. Con cluderend mogen wij stellen dat de meerderheid van ons college blijft bij de mening dat het systeem van ophalen van huisvuil zowel technisch als financieel ongewijzigd moet blijven, maar dat het een zaak blijft die de nodige aandacht en zorg zal blijven vragen." Het lid MEIJERS stelt het volgende: "Ten aanzien van hoofdstuk IX sociale zorg, maatschappelijk werk, zijn er tijdens de behandeling van de algemene beschouwingen een aantal opmerkingen geplaatst betrekking hebbende op dit hoofdstuk. Veelal ging het bij de geachte sprekers over het initiatief van het gemeentebestuur om in Oudenbosch te komen tot het Sociaal-Cultureel Werk ten behoeve van de werklozen. Zowel de heren Kessel

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1976 | | pagina 257