- 10 -
De VOORZITTER merkt op dat het voorstel, zoals het op de agenda van
de gewestraad staat, toch wel aardig daarmee in strijd is.
Het lid VAN ELZAKKER zegt dat de verstedelijkingsnota hierop aan
sluit. Destijds zijn er geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van deze
nota. Hij vindt het in de kern van de zaak ook nog een beetje onduide
lijk. Hij blijft er bij dat de natuurlijke groei gewaarborgd moet blij
ven.
De VOORZITTER zegt datwanneer men de notulen van het college van
advies en bijstand erop naleest, men dan ziet dat er slechts één burge
meester en wel die van Roosendaal zich enigszins in de voorstellen kon
vinden. Hij denkt dat men niet alleen zal staan als men maandag in de
gewestraad tegen het voorstel zal zijn.
Het lid VAN DER GRAAF zegt dat hij in eerste termijn laat het woord
wilde daar hij dan zijn mening kon geven als raadslid en als gewestraads
lid. Over de gewestraad wil hij zeggen, dat hij hieraan mee werkt en hij
sinds kort in een commissie zit. Hij heeft wel eens gezegd dat hij er
moeite mee heeft. Dat komt eigenlijk omdat het zijn intentie is dat de
gewestraad wat sterker wordt en dat deze wat gaat doen. Dit is niet af
brekend, maar opbouwend bedoeld. Hij verwijst naar een opmerking van
staatssecretaris Polak bij de afwijzing van het verzoek om subsidie aap de
gewestraad toe te kennen. Staatssecretaris Polak stelt onomwonden dat de
gewestraad nog niet heeft aangetoond een zodanige bestuurskracht te be
zitten dat subsidie van het rijk op zijn plaats is. Dit betreurt hij. Hij
zou liever willen dat hij hier kon zeggen: die gewestraadsmenaen zijn er;
komt erbij; het is een lichaam dat daden stelt. Dit bedoelt hij opbouwend
en niet afbrekend, zoals sommige mensen hem daarin verkeerd verstaan.
Terugkomendeop de materie stelt hij dat hij vanaf de aanvang dat het plan
Albano in bespreking kwam, gepleit heeft voor het terugbrengen van de om
vang van dit plan. Hij heeft dit met duidelijke argumenten gedaan. Nu
moet men niet zeggen: wat is het resultaat geweest, want het zijn anderen
geweest die het teruggebracht hebben. Onze gemeente was te ambitieus. Veel
gemeenten zijn dit in hun groei. Vandaaruit zou men kunnen concluderen
dat hij het nu eens zou zijn met de gewestraad. Maar dat is fout. Hij
heeft nooit gesteld en zal ook niet stellen dat het goed is om een gemeen
te met de omvang van Oudenbosch te degraderen tot een gemeente, die niet
tot stilstand maar tot achteruitgang gedoemd is. Als de eigen bevolking
groeit dan betekent dit onomwonden dat deze gemeente zijn eigen mensen
moet kunnen opnemen. Hij stelt dit niet a priori voor elke gemeente. Op
dit punt komt hij bij hetgeen de heer Brouwers genoemd heeft namelijk de
welzijnsvoorzieningen en het kunnen meegroeien daarvan. Hij huldigt de
mening dat beneden een bepaalde grootte van een gemeente die welzijns
voorzieningen niet goed mogelijk zijn. Dat betekent in feite dat die ge
meente zich ten aanzien van de welzijnsvoorzieningen zou dienen te wen
den tot een grotere gemeente in de omgeving en er vrede mee moet hebben
dat zij zelf in een enorme rust kan leven. Hij stelt dus nadrukkelijk dat
hij wel mee kan gaan met de gedacht dat de allerkleinste gemeenten tot
een zeker stilstand gedoemd worden. Wanneer het een gemeente is net zoals
de onze en zeker met een specifieke taak, dan is hij van mening dat de
eigen bevolkingsgroei ten minste moet kunnen worden opgevangen. Dit is
zijn mening als raadslid en als gewestraadslid. Als gewestraadslid be
treurt hij het wanneer, zoals het lid Kessel het stelt, hij met een man
daat naar de gewestraad gestuurd zou worden. Hij vindt dat een lid van
de gewestraad zich moet kunnen losmaken van de gemeente waarin hij woont.
Hij is van mening dat een gewestraadslid moet durven en kunnen oordelen
over de belangen van het gewest en daarin zelf op een gegeven moment zijn