- 18 - door de hele raad. Hij vindt het daarom dus geen gemakkelijk besluit, maar dit is een essentiële zaak voor hem. De delegatie aan het college van burgemeester en wethouders is voor hem niet verteerbaar. Hij is in de bestemmingsplanbepalingen op een punt gestoten, waar men, naar zijn ge dachte, wat moeilijkheden mee zal krijgen. Er staat in de bestemmings bepalingen, als hij het goed uit zijn hoofd weet, in artikel 1*f, dat er twee scholen in het bestemmingsplan gebouwd zullen worden. Niet meer dan twee scholen, zo moet hij het zeggen. Dit is ook helemaal in overeenstem ming met de adviezen, die gegeven zijn van de zijde van de provincie, waar in beide adviezen in het verslag en in het preadvies duidelijk wordt gezegd dat er twee zesklassige scholen nodig zullen zijn. Hij moet er op wijzen dat de raad een principe-besluit tot het stichten van een openbare school heeft aangenomen, waarbij de duidelijke kanttekening is gemaakt dat in de eerste fase van het plan die school gebouwd zou worden. Er is van verschillende kanten, ook de beraadslagingen maken onderdeel uit van de besluitvorming, gesteld dat die school een volwaardige start moet krijgen en dus niet zal mogen beginnen in een te beperkte omvang. Daarnaast moet hij er op wijzen dat de raad een principe-besluit heeft genomen voor de stichting van een katholieke basisschool en een protestants-christelijke basisschool. Hij moet dan zeggen dat hij tot het getal drie komt. Dat benauwt hem een beetje. De bestemmingsplanbepalingen zijn niet in over eenstemming met eerder genomen besluiten van de raad. Hij durft het niet aan om een suggestie te geven hoe men dit op moet lossen, maar het staat voor hem wel vast dat op dit moment, met deze kennis, de raad deze bestem mingsplanbepalingen in deze vorm onmogelijk aan kan nemen. De raad kan niet zijn eigen beslissingen teniet doen. Naar zijn simpele gevoel komt het daar op neer. Het lid RUBBENS zegt dat op het einde van het voorstel staat vermeld: "De beide ingekomen schriftelijke bezwaren ongegrond te verklaren." Hij heeft tevoren in het preadvies gelezen dat er alternatieven te bieden zijn. Bedoelde bezwaren zijn feitelijk, lijkt hem, niet ongegrond. Het lid BROUWERS zegt zijn adhesie te willen betuigen aan dit voor stel. Zijn fractie heeft het vertrouwen dat burgemeester en wethouders bij de detaillering van de verschillende fasen rekening houden met de wen sen, die zich op dat moment voordoen. Hij wil nog even een slag om zijn arm houden en in tweede instantie misschien nog iets zeggen, maar wacht even het antwoord af op de vraag, gesteld door de heer van der Graaf, met betrekking tot de bepaling omtrent de scholen. De VOORZITTER zegt met voldoening te hebben vastgesteld dat, in grote lijnen, het plan bij de raad toch in ieder geval wordt ontvangen als een goed plan en dat de raad, wat dat betreft, het oordeel van het college van burgemeester en wethouders, wat overigens ook niet zo maar na een nacht slapen tot stand is gekomen, in grote lijnen wil onderschrijven. Dat daarbij natuurlijk punten overblijven, die vragen oproepen, is, dacht hij, heel duidelijk. Hij gelooft dat uit de aanpak ven het plan eigenlijk ook wel blijkt dat het college van burgemeester en wethouders zelf ook wel ziet dat er ontwikkelingen kunnen zijn, die het nodig maken om de stand punten van vandaag ergens in de toekomstige tijd tij te stellen. Dat is ook de reden waarom gekozen is voor een opzet in de vorm van een globaal plan. Hij zou met betrekking tot de opmerkingen, die er gemaakt zijn, in de eerste plaats willen inhaken op een principieel punt. Dit is het punt, dat de heer van der Graaf aan de orde heeft gesteld met betrekking tot de uitwerkingsbevoegdheid. Hij ziet dit als een principieel punt omdat hij ervaart dat dit in de eerste plaats niet voor de eerste keer aan de orde komt, maar dat het verder voor de heer van der Graaf ook een zaak is van: je haalt meer uit. Het is inderdaad zo dat de Wet op de Ruimtelijke

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1976 | | pagina 163