- 10 - voorstellen, dat de zaak in handen wordt gegeven van een stichting. Hij denkt erbij en wil dat ook als voorstel inbrengen, dat in volgende constructie, er wordt eerst ingesteld een commissie ad hoc, die wordt samengesteld uit een delegatie uit de raad en een lid van het college van burgemeester en wethouders en voorts met een delegatie uit de stich ting ASTO. Hij heeft zich middels een contact met de stichting ASTO laten mededelen, en hij rekent er wel een beetje op dat de stichting Ü.ST0 enige know-!-how heeft verworven. De VOORZITTER merkt op dat dit in feite niet aan de orde is. Feite lijk is alleen aan de orde de reden, of dat de reden geldig was, waarop wij als burgemeester en wethouders zeiden, in dit geval gaan wij niet op vragen van een raadslid in, of dat nu de heer van der Graaf is of de heer Rennings,dstint er verder helemaal niet toe. Wij hebben ons beroe pen op de bron, als wij zelf de bron zijn, dan mag er in de krant staan wat we willen, dan komen we daar uiteraard voor op. Maar als een ander zonder onze toestemming, of zonder dat ze ons er in gekend hebben, dingen in de krant zetten, daar wensen wij gewoon niet voor op te komen en dat kan ook niet. Daar staat het formele recht tot informatie van een raadslid volstrekt buiten, want een raadslid heeft ook niet het recht om te vragen: mijne heren wat hebt u gisteren besproken. Daar hebt u ook geen recht op. Alles ie ingeperkt als het over vragen gaat tot be stuursdaden en niets anders, het moet over bestuur gaan. En gaat het over vragen in de raad dan moeten ze niet tot de orde van de dag horen. Ik had dus het volste recht om in de vorige vergadering te zeggen: wij gaan niet bij punt 1 over hetzelfde onderwerp praten en ook nog eens bij punt 17 zoals het geagendeerd is, want dat staat in het reglement van orde. We praten op één punt van een vergadering over één en hetzelfde onderwerp. Die ruimte is er voor en dan behoef je er niet twee keer over te praten. Het gaat dus helemaal alleen over de formele kant. We hebben er een discussie over, voor mij hoeven we niet tot de slotsom te komen er is zoveel voor en zoveel tegen, want het is eigenlijk een beetje een academische discussie. Zijn die argumenten van burgemeester en wethouders goed, wij verdedigen ze, omdat wij zouden kunnen inzien dat wij straks voor rare vragen worden gezet terzake waar wij geen enkele verantwoor delijkheid voor kunnen dragen. Dat aspect, niet of de heer van der Graaf terecht de vragen zo op schrift heeft gesteld of anders heeft geformu leerd, want wat mij betreft is dat toelaatbaar. Dan zou de raad als die dat merkt, bij een interpellatie bijv. dezelfde vragen aan de orde worden gesteld als een of twee vergaderingen eerder, dat zou voor mij een extra reden zijn om de interpellatie te weigeren. Het lid RENNINGS zegt toch wel wat moeite te hebben met de stelling: wij hoeven alleen maar informatie te geven over zaken die wij zelf m de openbaarheid gebracht hebben. Dat zou betekenen, als buiten die mede weten, zaken in de openbaarheid gebracht worden door derden die de belangen van de gemeente en de gemeentenaren raken, dan geloof ik dat u in ieder geval wel de plicht hebt om de raadsleden omtrent uw stand punt en uw handelwijze te informeren. De VOORZITTER merkt op dat het college van burgemeester en wethou ders dit zelf mag uitmaken. Wij hebben alle vrijheid om te praten of niet. We hebben in een bepaald opzicht de plicht om te praten, met name als artikel 129 van de gemeentewet van toepassing is en als artikel 17 van

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1975 | | pagina 96