- 6
toekent aan een gekozen college, de raad, dan is het duidelijk dat van
dit gezag afgeleide colleges en de door de kroon "benoemde voorzitter daar
aan ondergeschikt zijn. Het zou, in het monistisch stelsel dat een ge
meentebestuur nu eenmaal is, ook onmogelijk anders kunnen. De artikelen
129 en 167 der gemeentewet onderstrepen deze stelling nadrukkelijk. In
de praktijk blijken de rollen nogal eens omgedraaid te zijn. Ook de com
missie Merkx weet daarover een boekje open te doen. Natuurlijk zijn er
op dit moment weer mensen die zeggen of denken: tjonge-jonge, wat voelt
die zich belangrijk als raadslid. Soms wordt dit er publiekelijk uitge
gooid, zoals de heer Droog ooit deed tijdens de eerste komplaninformatie-
avond. Laat ik er dit van zeggen. Zij die het op deze wijze benaderen,
bewijzen ons democratisch bestuursstelsel geen dienst. Integendeel, zij
hollen het uit. Het raadslidmaatschap is een bijzonder boeiende maar
neer nog belangrijke taak, waarvoor veel verantwoordelijkheidsbesef no
dig is. Daaruit concluderen dat ik mij persoonlijk belangrijk voel is
een misvatting. Het is de taak die belangwekkend is. Het formele recht
op het verkrijgen van elke informatie die het raadslid nodig acht is
grotendeels af te leiden uit de hiervoor gememoreerde wetsartikelen en de
in de gemeentewet vastgelegde rolverdeling. In een monistisch bestuurs
stelsel waarin elke bevoegdheid een afgeleide is van die van het hoogste
bestuurscollege is het duidelijk dat dit hoogste college een ongebreideld
recht heeft op alle informatie die het zelf wenst te ontvangen, ook wan
neer dit, en misschien juist wanneer dit zaken betreft die het college
van burgemeester en wethouders op dat moment aan het voorbereiden is.
Het lijkt op het intrappen van een open deur deze stelling, want hoe
moet het hoogste bestuurscollege zijn taak vervullen zonder de noodzake
lijk geachte feitenkennis? Met die laatste zin, mijnheer de voorzitter,
ben ik al aangeland op de materiële kant van de kwestie. Ik wil dit verder
toespitsen op een specifieke plicht van het college van burgemeester en
wethouders, namelijk die van het afleggen van verantwoording aan de raad,
artikel 129 der Gemeentewet. Meestal gebeurt dit omdat een lid van de
raad weet of meent te weten dat een bepaalde wijze van handelen heeft
plaats gevonden. De zorgvuldigheid vereist soms dat het raadslid vooraf
van het college van burgemeester en wethouders wenst te weten of inder
daad die handelswijze is gevolgd waarop het raadslid kritiek wil uit-
oefenen. Weldat vraag je dan en het college zegt: "het gaat je mets
aan". Een antwoord dat van weinig egards getuigt, maar ook een kort
zichtig antwoord. Kortzichtig, omdat het opgetrokken rookgordijn de raad
verhindert om kennis te nemen van de feitelijke conflicten. Geheel los
van de vraag of de raad mijn kritiek zou delen op de- hier bedoelde han
delwijze van het college, vind ik dat een raad die zich door het gebruik
van oneigenlijke motieven de mogelijkheid laat ontnemen om zich een oor
deel te vormen over de inhoud van het meningsverschil, mijn bewondering
niet kan verwerven. Mijnheer de voorzitter, ik heb hier weer het woord
rookgordijn gebruikt. Ik heb geen bewondering voor de veel gebruikte tech
niek om veel woorden te gebruiken en niets te zeggen. Dat wil zeggen om
als een kat om de hete brei heen te scharrelen. Ik noem daarom de reden
dat u mij geen antwoord wil geven een smoes. In ieder geval lijkt het
mij niet juist wanneer het college deze smoesjes ad-hoc verzint. Ik zou
danook wel graag een lijstje willen van de redenen die door u aangevoer
kunnen worden om vragen niet te beantwoorden. Dan weet ik tenminste wan-