- 20 wijl iedereen met een kleiner of groter gezin daardoor te klein of te groot woont. Dit is gewoon een feit. Wanneer men kijkt welke woningen, dat zijn dan ondekt men dat er in elk geval, hij denkt dat dat een cijfer is dat men niet aan hoeft te vallen, zo een duizend woningen gebouwd zijn voor de gemiddelde gezinsgrootte. Hij weigert aan te nemen dat op de 1600 er duizend gezinnen zijn die gemiddelde gezinsgrootte zouden hebben. Hij kan overigens gewoon om zich heen kijken en dan zeggen dat hij woont in een rijtje van 7 huizen, waarin 2 gezinnen wonen waarvoor de woning te klein is en dat er 3 gezinnen wonen waarvoor de woning te groot is, om dat deze gezinnen maar uit 2 personen bestaan. Hij weet niet of dit maat- stafgevend is. Toevallig woont hij daar en zegt nogmaals niet te weten of dit maatstafgevend is. Er zijn een aantal vraagtekens gezet bij de ge noemde klachten. Dat doet hij ook. Hij vindt alleen het feit dat er ken nelijk op de desbetreffende vraag zoveel mensen geweest zijn die gezegd hebben klachten te hebben over tocht of over doorslaande muren, op zich ontstellend. Dat moet toch een teken zijn dat er wel wat aan die woningen schort. Nogmaals, dat is niet alleen in Oudenbosch. Tenslotte is er ge vraagd hoe hij dat nu eigenlijk bedoelt, die stellingname. Hij denkt dat dat ook wel een beetje afgeleid kan worden uit datgene wat hij er al over gezegd heeft. Hij heeft bedoeld een waarschuwing, als een vraag aan deze raad om alsjeblief te zorgen dat dit probleem, dat naar zijn mening eigen lijk door de raad tot nu toe nog niet of weinig onderkend is, onder ogen te gaan zien en te gaan kijken wat men daaraan kan doen. Dat is zijn be doeling. Niets meer en niets minder. Tenslotte een opmerking aan het adres van de heer N. van Hoof. Spreker gebruikt nogmaals de woorden: "U moet mij geloven of u mag mij geloven." Hij is niet bezig om de per soon N. van Hoof te treffen. Hij heeft een aantal malen het genoegen gehad met de heer N. van Hoof in een min of meer particulier contact bijeen te zijn en daarin konden zij het wonderwel met elkaar vinden. Hij dacht dat dat eigenlijk aanleiding genoeg was om te weten dat niet de persoon getroffen wordt, maar zijn stellingname. Die stellingname in de vorige raadsvergadering was voor hem zodanig, dat hij het onjuist vond, al was dat in eerste aanleg niet zijn bedoeling om daar op terug te komen. Hij vindt en blijft dat tot nu toe vinden dat het beter is wanneer mensen, die zich met nadruk als niet landelijk gebonden politieke groeperingen als hij de woorden van de heer Rennings goed heeft beluisterd, dat men sen, die in die groeperingen zitten zich moeten onthouden van critiek op landelijk politieke partijen in de raad, om de doodeenvoudige reden dat dat hun eigen stellingnamen ondergraaft. Zij hebben met nadruk gesteld dat ze niet politiek gebonden zijn, niet gebonden zijn aan landelijk po litieke partijen. Dat betekent, naar zijn overtuiging, dat ze zich inder daad moeten onthouden, in een openbare vergadering althans, van derge lijke critiek. Het lid N. VAN HOOF vraagt of de heer van der Graaf kan aantonen dat er in het betoog, dat spreker gehouden heeft, een naam van welke politieke partij danook genoemd is. Het lid VAN DER GRAAF merkt op dat de heer N. van Hoof in dat opzicht gelijk heeft. Hij kan geen politieke partij noemen. De heer N. van Hoof heeft in zijn betoog geen politieke partij genoemd en evenmin in bedoeld betoog namen genoemd van mensen in de politiek. De heer van Hoof heeft zich echter vrij duidelijk gekeerd tegen het beleid van deze regering en, hoewel hij het daar niet mee eens is met het vrijwaren van de mensen uit

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1975 | | pagina 298