de heer de Veth. De heer de Veth spreekt zijn bezorgdheid uit over de
verhoging van de onroerend-goedbelasting. Het is natuurlijk nooit leuk
als je belastingverhoging moet toepassen. Ik meen toch te mogen stellen
dat wij onze inwoners niet zwaarder belasten als in vele andere gemeen
ten. Ik hoop derhalve dat uw fractie de billijkheid en de noodzaak van
deze verhoging zoals door ons is voorgesteld wilt inzien. De invoer van
de gegevens van de onroerend-goedbelasting in de computer plus de voor
bereiding daarvan heeft veel tijd gekost en de nodige problemen opgele
verd. Wij hopen de aanslagen 1975» begin 1976 toch te kunnen doen uit
gaan. De onroerend-goedbelasting is, zoals de naam het al zegt, een be
lasting op het onroerend goed. Kinderaftrek is daarbij niet mogelijk.
Datgene wat door u is gesteld met betrekking tot de bijstandswet zal door
de heer Meijers worden beantwoord. Uw opmerkingen over de woningbouw
zouden wij gaarne, zoals is gezegd, bespreken als de rapporten van het
woningmarktonderzoek besproken worden.
WoningverdelingDe heer de Veth zag graag, dat er bij de woningtoewij
zing meer personen uit Oudenbosch worden geholpen. In 1975 zijn er tot
en met vandaag 171 woningen verdeeld, te weten: 135 personen kwamen uit
Oudenbosch, Oud en Nieuw Gastel, Hoeven en Standdaarbuiten; 18 personen
van elders maar werkzaam in Oudenbosch; 3 personen niet economisch ge-
bpnden, vanaf 1972 op de lijst van woningzoekenden; 15 bejaarden, allen
afkomstig uit Oudenbosch.
Onderhoud straten en trottoirs. Hiervoor mag ik u verwijzen naar de reeds
gegeven antwoorden. Wij blijven, in overleg met de directeur gemeentewer
ken, zo:- attent mogelijk.
Vuilverwerking Regio Roosendaal. Ook hiervoor mag ik u verwijzen naar de
antwoorden op deze in kwestie gestelde vragen. Uw opmerkingen met betrek
king tot de werkloosheid zullen door de heer Meijers worden beantwoord.
Exploitatie sporthal. Wij zijn het volledig met u eens dat de sporthal ge
bruikt moet kunnen worden door een zo groot mogelijk aantal mensen. Met
uw opmerking over de vernielzucht en baldadigheid zijn wij het geheel
eens. De oplossing van dit probleem is echter niet zo eenvoudig.
Kom ik vervolgens bij de beschouwing van de heer van der Graaf. Ivan het
gestelde door de heer van der Graaf op de bladzijden 1 en 2 van zijn be
schouwing meen ik te .kunnen voorbij gaan. Het ligt niet op de weg van het
college hierop in te gaan. Op de opmerkingen met betrekking tot het slui
ten van kleine ondernemingen zou ik willen opmerken dat het door de heer
van der Graaf gestelde de zaak niet in zijn volledigheid belicht. Ik dacht
dat ook andere factoren duidelijk hebben bijgedragen aan dit probleem.
De heer van der Graaf uit zijn bezwaren over het ter inzage leggen van
stukken. Het is inderdaad enkele malen gebeurd dat stukken die bij de
raad ter inzage hadden moeten komen niet tijdig ter inzage zijn gelegd.
Het meest duidelijke is de kwestie van de Stichting Vormings-instituut
West-Brabant. Ik betreur deze gang van zaken in dit geval. Maar de heer
van der Graaf moet mij geloven als ik zeg dat hier geen enkele opzet in
het spel was. Door een en ander te willen betrekken bij de studie over
een vermeende subsidie-opzet is het in een dossier terecht gekomen, dat
niet dagelijks wordt ingezien. Hierdoor is een en ander ontstaan. Ik ben
het met hem eens dat dit niet had mogen gebeuren. Maar waar mensen werken
kunnen ook fouten worden gemaakt. Dat wij het betreffende instituut geen
kwaad hart toedragen moge blijken uit het feit dat wij een van de eerste
gemeenten waren, die de stichting subsidie heeft gegeven. Vlij zullen dan