- 10 -
ming in ondogmatische zin. Hij vindt dat men voor openbare scholen deze
kant heen moet. De andere verordeningen, die hij bij zich heeft, wijzen
eigenlijk allemaal zo een beetje dezelfde kant uit. In dit opzicht zou
hij in de eerste plaats willen zeggen dat het hem, voor zover hij dat in
een paar dagen heeft kunnen uitzoeken, op grond van die beide wetten ge
woon niet mogelijk lijkt om het samen te voegen. Op de tweede plaats
lijkt het hem gewoon juister om het apart te doen. Ten aanzien van arti
kel 3 van de ontwerp-verordening merkt hij op dat de opgenomen bindende
voorwaarde niet is toegelaten. Dat staat vrij zeker vast. Hij wil bur
gemeester en wethouders in dit opzicht wijzen op een artikel in de Lager-
onderwijswet 1920, luidende: "De toelating tot een bijzondere school
wordt niet op grond van godsdienstige gezindheid geweigerd aan leerlin
gen voor wie binnen redelijke afstand van hun woningen niet de gelegen
heid bestaat tot het volgen van onderwijs aan een gelijksoortige openbare
school, tenzij de bijzondere school uitsluitend voor interne leerlingen
is bestemd." Lid twee: "Indien tot een bijzondere school ingevolge het
eerste lid andere leerlingen zijn toegelaten dan voor wie de school in
verband met de godsdienstige gezind.te wordt in stand gehouden worden
deze leerlingen niet verplicht het godsdienstonderwijs te volgen." Het
in de verordening opgenomen artikel 3 is dus in dit opzicht juridisch
niet mogelijk. Wel op het moment natuurlijk dat er in Oudenbosch een
openbare school gaat starten. Hij zou dus willen vragen om de verorde
ning op dit moment nog niet aan te nemen. Hij zou het onplezierig vin
den als op grond van het aannemen der verordening een procedure van zijn
kant zou moeten volgen om te proberen dit ongedaan te maken. Het lijkt
hem beter wanneer dit nagelaten wordt. Hij gelooft niet dat het een heel
groot probleem is om dit voorstel een vergadering aan te houden. Hij zou
kortweg willen vragen om deze materie, op grond van de gegevens, die hij
nu heeft verstrekt, aan te houden, waarbij hij met nadruk wil zeggen geen
enkel bezwaar te hebben, maar dan ook letterlijk geen enkel bezwaar, tegen
het toekennen van de subsidie. Hij is er zich van bewust dat een onder
werp als dit wel eens wat belast over kan komen en daarom wil hij dat
met veel nadruk nog een keer herhalen.
De VOORZITTER zegt, wanneer hij de heer Plevier goed begrepen heeft,
dat deze bedoelt dat de verordening moest gelden voor alle kerkgenoot
schappen.
Het lid PLEVIER zegt te hebben voorgesteld deze zaak te splitsen
om zodoende een algemene regeling te hebben in de tegemoetkoming van lonen
aan godsdienstleraren. Als straks de protestants-christelijke instelling
komt dat dan exact hetzelfde besluit gehanteerd kan worden en alleen op
grond van dat besluit dan ook aan de protestants-christelijke groepering
een subsidie kan worden toegekend. Daarmee heeft men, dacht hij, in ieder
geval bereikt dat voor alle instellingen, die daarom vragen, dezelfde re
gels gelden. Hij heeft ondertussen van de heer van der Graaf begrepen dat
dit zelfde niet zou opgaan voor een openbare school.
De VOORZITTER merkt op dat het inderdaad zo is dat de intentie dui
delijk aanwezig is dat voor alle kerkgenootschappen, die hiervan gebruik
willen maken, een soortgelijke regeling getroffen kan worden. Dit is
gewoon de intentie en dat is ook een normale procedure. Wat artikel 3
van de ontwerp-verordening betreft, waar zowel de heer Plevier als de
heer van der Graaf op gedoeld hebbendeelt hij mede dat daarvan ook an
dere voorbeelden zijn. De gemeente Tilburg heeft, dacht hij, een soortge-