- 19 - dat de waterzuivering als het ware een dam opwerpt tegen zuurstofrijk water en dat dit in feite de eigenlijke reden is waarom een biologische zuivering door de natuur zelf onmogelijk is. Hij deelt dus die angst niet, maar hij erkent dat de ene niet-deskundige tegenover de andere niet-deskundige staat. Hij deelt wel de mening van de heer Rennings dat het goed zou zijn om hieromtrent deskundig advies te vragen. Hij heeft zich ook gestoten aan het feit dat burgemeester en wethouders in het pre advies te veel waarde hebben gehecht aan, hij noemt het zelfs enigszins tendensieus heeft gesteld, de verontreiniging, die plaatsvindt door het storten van vuil in de haven. Hij vindt dit ergerlijk en in dat opzicht deelt hij de mening van het college. Maar het is van geen kanten de oorzaak van de stank en het zal de oorzaak van de stank ook nooit worden. Het is, naar zijn overtuiging zo dat, wanneer men bijvoorbeeld in de sloot langs de spoorlijn, die langs Velletri loopt, gaat kijken, men daar tenminste even veel grofvuil aantreft en daar stinkt het niet, althans niet in die mate. Dit is dus niet de oorzaak, al erkent hij dat het storten van grofvuil een ergerlijke zaak is. In dat opzicht zou hij graag willen dat de raad zich zou beraden over mogelijkheden om dit te kunnen tegengaan. Hij zou even willen ingaan op de relatie komplan en dit onderwerp. Naar zijn overtuiging kan men dit onderwerp zonder meer behandelen, los van het komplangebeuren omdat de vaststelling van het komplan straks wel zal inhouden wat er met de haven gaat gebeuren, maar het zal niet raken aan de oorzaken van stank- ontwikkeling. Het enige wat er zou kunnen gebeuren wanneer in het kader van het komplan zou worden besloten om een deel van de haven te dempen is dat dan de stank enigszins verplaatst wordt. Men zal dan geen oplossingen gevonden hebben. In dit opzicht vindt hij dat dit dus besproken kan wor den geheel en al los van het komplan, waarbij hij toch wel even wil aan sluiten bij hetgeen de heer Rennings heeft gezegd, namelijk dat zijn frac tie voorstander is van het behoud van de haven. Ook dit wil hij graag on- steunen. Ook hij is voorstander van het behoud van de haven. Wat betreft de financiering zegt hij van mening te zijn, en over dat onderwerp heeft hij al eens meer wat uitgelaten, dat besturen, politiek bedrijven, een kwestie is van keuzen maken. Wanneer men op een gegeven moment heeft te kiezen tussen uitgaven doen, die het budget eigenlijk te boven gaan, dan moet men kiezen tussen die uitgaven en andere uitgaven, die men wel licht voornemens was te doen, of die men kan afschaffen. Hij aarzelt niet, om bijvoorbeeld naast elkaar te stellen de tekorten, die zullen ontstaan, wanneer men een zwembad gaat bouwen in deze gemeente en de tekorten, die zullen ontstaan wanneer men het herstel van de haven zelf zou moeten finan cieren. Hij zegt niet dat hij al een keus gemaakt heeft, maar hij wil prin cipieel stellen dat dat de vraag is waarvoor men staat. Kan men hiervoor een D.A.C.W.-subsidie krijgen, dan is hij hiermede akkoord en graag zelfs, maar hij is het met de heer Brouwers eens dat dit een taak van de gemeente is. Wanneer de gemeente het geld niet op een zodanige manier kan vinden in de begroting dan zal er gesnoeid moeten worden op andere plaatsen, wanneer men de keus gemaakt heeft. Men zal dan inderdaad voor een keus komen te staan. Hij wil ook graag een opmerking maken met betrekking tot het einde van de discussienota, zij het dan dat dit een iets andere kwes tie is. Burgemeester en wethouders vervolgen na datgene wat de heer Brou wers heeft opgemerkt met: "Het moet echter zeer goed mogelijk zijn om mede in het kader van de zo nodige werkverruiming de uitvoering der werk zaamheden te brengen onder de D.A.C.W., tenzij de voornemens van de rege-

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1975 | | pagina 214