De VOORZITTER antwoordt dat het college van burgemeester en wet
houders zich in deze hebben laten leiden door een schrijven van de Ver
eniging van Nederlandse Gemeenten, betreffende subsidiëring van peuter
speelzalen. In genoemd schrijven wordt onder meer opgemerkt dat een
verantwoorde kinderopvang zeker geen luxe is en dat de middelen, die
worden besteed om kinderopvang goed van de grond te krijgen goed be
steed zullen zijn. Ondertussen kan verwacht worden dat in de loop van
1973 een ontwerp van wet op de kindercentra aan het parlement aangebo
den kan worden. Wanneer men de lijst van gesubsidiëerde kleuter- en
peuterspeelzalen, gevoegd bij eerdergenoemd schrijven, bekijkt dan kan
men daar alle kanten mee uit. Verschillende gemeenten geven subsidie
tot bedragen van 5.000,Hij zou in deze niet op de stoel van de
Werkgroep Peuterspeelzaal willen gaan zitten door te zeggen: "Dit bedrag
vinden we te hoog en dat bedrag te laag". Bij hem bestaat er geen be
hoefte aan over deze materie nog verder te discussiëren. Wanneer het
ontwerp van wet op de kindercentra wordt aangenomen dan geldt deze sub
sidiëring maar voor één jaar. Hij kan zich voorstellen dat gesteld
wordt de assisterende moeders geen vergoeding te geven, doch dan krijgt
men een zekere discriminatie, want de ene moeder doet wel iets voor de
peuters en de andere niet. De moeders, die iets voor deze peuters doen
wilde hij toch een kleine vergoeding voor hun werkzaamheden toekennen.
Burgemeester en wethouders vonden dat ze moesten doen, wat aan de raad
wordt voorgesteld.
Het lid VAN HOOF vindt de voorgestelde 3.200,— een groot bedrag.
In eerder genoemde staat van subsidiërende gemeenten van kleuter— en
peuterspeelzalen komen ook bedragen van maar 500,voor. Hij heeft
zelf een bedrag van 1.000,als subsidie genoemd. Persoonlijk vindt
hij dit nog een fors bedrag. Hij ziet niet in dat aan de assisterende
moeders een vergoeding moet worden toegekend. Wanneer men een éénmalige
bijdrage van de ouders zou vragen dan ging er van de gevraagde 3*200,-
al een heel stuk af. Men treedt, door dit zo te stellen, misschien wel
in het beleid van de Werkgroep Peuterspeelzaal, maar het gaat hier ten
slotte om gemeenschapsgelden. Over de besteding van deze gemeenschaps
gelden moet de raad toch beslissen. Hij stelt voor aan de Werkgroep
Peuterspeelzaal 1.000,subsidie te verlenen.
Het lid VAN ROOIJEN stelt voor de vergoeding van de assisterende
moeders van ƒ5,per morgen door te berekenen en dan van het gevraag
de bedrag af te trekken.
De VOORZITTER antwoordt dat het hier gaat om 4 uitgavensoorten,
namelijk: personeelskosten, organisatiekosten, huisvestingskosten en
kosten te maken voor de aanschaf van benodigdheden. De vergoeding voor
de assisterende moeders bedraagt naar raming 1.700,
Het lid DE VETH zou ook maar een subsidie van 1.000,beschik
baar willen stellen.
De VOORZITTER antwoordt dat de te verlenen subsidie maar voor één
jaar geldt, als, zoals verwacht wordt, het ontwerp van wet op de kin
dercentra wettelijk van kracht wordt. Hij brengt het voorstel van bur
gemeester en wethouders in stemming en gaat tot hoofdelijke stemming
over.
De uitslag is als volgt:
véér het voorstel van burgemeester en wethouders stemmen de leden: