het lid van Hoof, eigenlijk het beleid van de commissie van bijstand
verlening raken. Destijds werd geroepen: "De commissie van bijstandver
lening geeft te weinig". Nu wordt door het lid van Hoof gesuggereerd
dat bedoelde commissie te veel zou geven. Hij stelt nogmaals dat het
werk van de commissie van bijstandverlening een kwestie van vertrouwen
is. Wanneer er uitkeringen worden gedaan ingevolge de Algemene Bijstands
wet en men lean zeggen dat deze uitkeringen niet geschieden conform de
richtlijnen, dan heeft het lid van Hoof gelijk met zijn opmerkingen.
Uit de rekeningcijfers blijkt niet of een bepaald bedrag aan een be
paalde persoon nodig was of niet. Deze uikeringen geschieden echter
precies conform de gestelde richtlijnen. Het is een kwestie van ver
trouwen. Hij dacht dat met dit antwoord volstaan kon worden, te meer
daar enkel het lid van Hoof een zeker wantrouwen ten aanzien van de com
missie voor de verlening van bijstand uitgesproken heeft en de overige
raadsleden akkoord kunnen gaan met het gevoerde beleid van genoemde
commissie. De leden van de raad hebben eerdergenoemde richtlijnen in
hun bezit en de commissie voor de verlening van bijstand voert deze
richtlijnen enkel uit.
Het lid VAN HOOP merlct op dat het lid Brouirers de door hem gemaakte
opmerking betreffende de rekening zwaarder heeft opgenomen dan door
spreker was bedoeld. Hij heeft gesteld dat het chapiter "Sociale Zorg"
niet te controleren is zoals de rest van de rekening. Hij heeft niet
gesteld een zeker wantrouwen te bezitten ten aanzien van de commissie
voor de verlening van bijstand, maar door hem is opgemerkt dat de be
dragen, opgenomen onder het hoofdstuk "sociale Zorg" in de rekening naar
voren komende, niet zijn te controleren. Neemt men bijvoorbeeld de
post: "straten en pleinen", dan zijn de hierop vermelde bedragen pre
cies te controleren. Bij de post "Sociale Zorg" is dit niet het geval.
De door hem geuite bemerkingen zijn door het lid Brouwers te zwaar op
genomen. Hij zegt verheugd te zijn van het lid Brouwers vernomen te
hebben dat de leden van de raad moeten vertrouwen dat de richtlijnen
bij het verstrekken van bijstandverlening juist worden uitgevoerd. Hij
stelt dat hij de enige van de raadsleden is geweest, die de rekening
1971 heeft onderzocht.
De VOORZITTER zegt dat discretie ten aanzien van mensen, die op een
uitkering tengevolge de Algemere Bijstandswet zijn aangewezen, in acht
dient te worden genomen. Dit is ook de reden dat met de desbetreffende
bescheiden voorzichtig en discreet wordt omgegaan. Andere kanalen van
toezicht op het werk van de commissie voor de verleneing van bijstand
zijn de beroepsmogelijkheden van de mensen bij het college van burge
meester en wethouders, gedeputeerde staten der provincie en tenslotte
de Kroon. De geldende richtlijnen voor het verstrekken van bijstandsuit
keringen worden stipt toegepast.
Het VAN ROOIJEN is het met de opmerking van het lid van Hoof voor
wat betreft de belangstelling van de leden van de raad voor de rekening,
stukken volledig eens. Iedere fractie van de raad heeft, volgens hem,
toch wel een min of meer financiële deskundige in haar midden. Hij
zou willen voorstellen uit elke fractie één of meer leden, afhankelijk
van de grootte der fractie, zitting te doen nemen in de commissie, be
last met het onderzoek van de rekening. Hieromtrent behoeft nu niet di
rect een beslissing te worden genomen, doch hij zou deze suggestie voor