Is de subsidiëring door het rijk afhankelijk van de aanstelling van een
maatschappelijk werker als beroepskracht?
Is enige vrees gegrond voor de mogelijkheid, dat het Centrum de plaats van
bestaande verenigingen inneemt?
Hoe ligt de verhouding van het individuele maatschappelijke werk tot het
zg. groepswerk?
ïïelke resultaten heeft het zg dorpsonderzoek opgeleverd en hoe staan burge
meester en wethouders daartegenover?
De voorzitter verwijst het lid Brouwers allereerst naar de uitvoerige nota
over doel en werkwijze van de Stichting R.K. Maatschappelijk Centrum Oudenbosch,
welke ter inzage heeft gelegen. Hij gaat ook in op het verschil tussen een ge
meenschapshuis als wijkhuis en dat als buurthuis, hetgeen voor de subsidië'ring
door het rijk consequenties heeft. Voorts is het niet eenvoudig precies aan te
geven wat onder buurthuiswerk valt, In het algemeen verstaat men daaronder het
zg. groepswerk.
Uethouder van Oosterhout zegt, dat het geven van een concreet anteoord op al
de gestelde vragen moeilijk is.
De voorzitter beaamt zulks ten volle en deelt verder mee, dat het provinciaal
opbouworgaan nog steeds zoekende is naar de meest efficiënte structuur en orga
nisatie van een locaal maatschappelijk centrum of zg opbouworgaan. Hieraan zijn
geen kosten verbonden, omdat het nut van zulk een onderzoek niet alleen voor
Oudenbosch van belang is.
Het lid Brouwers informeert nog naar het rapport van het provinciaal opbouw
orgaan waarin suggesties zijn gedaan t.a.v. de stichtingen Gezinszorg, Maatschap
pelijk Centrum en Gemeenschapshuis.
De voorzitter antwoordt bevestigend. liet nadruk wijst hij er op, dat het
slechts suggesties zijn. Hoe men in de gegeven plaatselijke omstandigheden het
beste concreet kan handelen, is een geheel andere vraag. De stichtingen Maatschap
pelijk Centrum en Gemeenschapshuis zijn destijds in het leven geroepen op aan
wijzing van de Minister van Maatschappelijk Merk, De oorspronkelijke opzet was
slechts één stichting.
Hij geeft tot slot het lid Brouwers in overweging zijn vragen schriftelijk
te formuleren. De beantwoording ligt dan gemakkelijker en misverstanden worden
hierdoor zoveel mogelijk uitgesloten.
De notulen van de vergadering van 27 november 1964 worden vervolgens zonder
hoofdelijke stemming vastgesteld.
4. Ingekomen stukken en mededelingen.
1. Besluit d.d. 23-12-64, G. nr. 7099, van het college van Gedeputeerde Staten
van Noord-Brabant, om de beslissing op het besluit van de raad, strekkende tot
verkoop van grond aan Caltex Petroleum Maatschappij n.v.gedurende ten hoogste
twee maanden te verdagen.
2. Brief d.d. 27-12-64 van de commissie tot wering van schoolverzuim te Oudenbosch,
betreffende het jaarverslag over 1964 van genoemde commissie.
3. Brief d.d. november 1964 van de Partij van de Arbeid te Amsterdam, betreffende
een demonstratief congres i.v.m. de financiële tegemoetkoming door de regering
aan de gemeenten.
Mij stellen u voor bovengenoemde stukken voor kennisgeving aan te nemen.
4. Voorlopig schetsplan van architectenbureau Siebers en van Dael te Breda, voor
de bouw van een nieuw gemeentehuis.
Voor genoemd plan is reeds rijksgoedkeuring aangevraagd.
De voorzitter zal tijdens de vergadering hieromtrent nadere mededelingen doen.