4
Misschien kan men op den duur toch niet een zelfde he stuursopzet
handhaven, zowel voor de allergrootste als voor de allerkleinste
gemeente. De grote steden van Noord-Amerika regelen zelf haar
bestuursorganisatie bij een eigen charter. Dat opent nieuwe
perspectieven, die ook ten onzent nadere beschouwing verdienen.
Ook deze nieuwe perspectieven echter zijn in de grond van de zaak
weer oud. De Gemeentewet van 1851 voerde het beginsel van unifor
miteit der gemeentelijke bestuursinrichting in, zulks in overeen
stemming met de Grondwet van 1848, maar in afwijking van wat de
Grondwet van 1815 wilde. Moeten wij nu in 1951 volharden bij 1851
of teruggrijpen op 1815?
Zo op de laatste vraag bevestigend geantwoord wordt, dan zal,
wat in 1851 verouderd scheen, in 1951 wederom als modern en
progressief beschouwd moeten worden. Niet ten onrechte spreekt men
dus van het steeds voortwentelend rad der historie.
Intussen, het probleem, dat ik uit tientallen andere,welke
in het gedenkboek hun behandeling vinden, koos, is er een, welke
het wezen van onze democratie raakt, een probleem, dat prof,Van
den Bergh heel scherp aldus formuleert: Overheerst ten aanzien van
ons bestuursbestel in de bevolking het Mwij-bewustzijn" of de
"zij-mentaliteit", of, om het anders uit te drukken, achten de
burgers zich zelf mede—verantwoordenjk voor de bestuurlijke gang
van zaken, waarop zij rechtens beslissende invloed uitoefenen, of
wijzen zij die verantwoordelijkheid van de hand? Het is duidelijk
dat het antwoord op deze vraag in hoge mate afhankelijk is van de
graad van eensgezindheid, die er in ons volk leeft. Nu is ons
volk sterk verdeeld en waarlijk niet alleen naar standen, maar ook
naar beginselen en denkwijzen. Geen enkele groep van de bevolking
kan daarom in ons staatsbestel haar eigen wil geheel opleggen, en
daarom kan iedere groep zich steeds beklagen, dat met haar ziens
wijze niet voldoende wordt rekening gehouden. De neiging tot dit
beklag zal zich vooral ontwikkelen in tijden als wij nu beleven»
In tijden van tegenspoed toch, waarin velen in verdrukking komen,
zijn velen ook geneigd te menen, dat juist van hen onevenredig
zware offers geè'ist worden, terwijl allen gaarne de slechte gang
van zaken wijten aan hen, die anders denken dan zij zelve.
In tijden van voorspoed daarentegen voelt men algemeen zich
meer bereid een deel van de verantwoordelijkheid voor de gang van
zaken te aanvaarden. Daarom is in tijden van tegenspoed niet alleen
de positie van de bestuurder weinig benijdenswaardig, maar loopt
in die tijden ook de democratische gedachte het grootste gevaar.
Nu verdient hot echter opmerking, dat in moeilijke tijden, als
waarin wij leven, het gemeentelijk bestuursapparaat in het algemeen
veel minder aan critiek bloot staat dan het landsbestuur. Voor een
deel komt dit voort uit de grotere ingewikkeldheid der problemen
waarvoor het landsbestuur geplaatst is, en waarvan de onderlinge
samenhang noodzakelijk aan velen ontgaat. Voor een ander deel
hangt dit echter samen met de omstandigheid, dat het centraal
bestuur zowel feitelijk als figuurlijk te ver van de bevolking
afstaat
Het gemeentebestuur echter, dat veel meer in het midden van
de bevolking staat, kan daardoor ook veel gemakkelijker een sterke
binding met de bevolking onderhouden, dan het landsbestuur.
Daarom is het noodzakelijk de overheidsbemoeienissen, zoveel als
maar enigszins mogelijk is, aan de gemeentebesturen over te laten,
wil men voorkomen, dat de bevolking van het bestuur vervreemdt.
Een bewijs van het feit, dat, naarmate een bestuursapparaat
dichter bij de bevolking staat, het ook aan minder innerlijke
spanningen, dikwijls het gevolg van van buitenaf geoefende critiek,
bloot staat, zie ik in de omstandigheid, dat de vorming van wat
men een nationale regering pleegt te noemen, op veel grotere be
zwaren stuit in het landsbestuur dan in het gemeentelijk bestuursapparaat.