De VOORZITTER vraagt zich wederom af, om welke reden voor
het jachtrecht opnieuw zou moeten worden ingeschreven.
Het lid KONINGS zegt, dat nooit aan de oude pachter een
hogere pachtsom is gevraagd. Men had hem moeten mededelen, dat
burgemeester en wethouders de pachtsom te laag vonden. Was hij
hiervan op de hoogte, dan zou de heer de Wild wellicht bij de
gehouden inschrijving voor een hoger bedrag hebben ingeschreven.
De VOORZITTER gaat na aan wie en voor welke bedragen de
laatste jaren het jachtrecht is gegund. Geruime tijd geleden
hebben enige jachtliefhebbers, waaronder ook de heer de Rijk,
verzocht om, bij beëindiging van de overeenkomst met de heer
de Wild, een openbare inschrijving te houden. Bij de behandeling
van de gemeente-begroting 1948 is door enige leden gewezen op de
geringe pachtsom van het jachtrecht. Burgemeester en wethouders
hebben toen het houden van een openbare inschrijving toegezegd,
waardoor iedereen in de gelegenheid werd gesteld hierop in te
schrijven.
Nu de openbare inschrijving is gehouden, kan onmogelijk
nog eens gesproken worden met de oude pachter. Zulks zou vol
komen in strijd zijn met het karakter van een openbare in
schrijving. Aan iedere gegadigde is dus een kans gegeven. Het
college van burgemeester en wethouders is zedelijk verplicht voor
te stellen het jachtrecht te gunnen, aan de hoogste inschrijvers.
Dit is in het belang van de gemeente. Voorts merkt de spreker
op, dat de beide hoogste inschrijvers, blijkens ontvangen
ambtelijke berichten, te goeder naam en faam bekend staan. Burge
meester en wethouders zijn dus tot het onderhavige voorstel
gekomen op uitsluitend zakelijke gronden.
Het lid G. JANSSEN3 handhaaft zijn voorstel tot het houden
van een nieuwe inschrijving. Volgens hem is er een toezegging
gedaan aan de oude pachter.
Wethouder van OOSTERHOUT zou gaarne weten, wie deze toe
zegging gedaan heeft. De raad is het competente orgaan in dezen.
De VOORZITTER beklemtoont nogmaals, dat de gehouden
inschrijving een normaal verloop heeft gehad.
Het lid KONINGS dringt aan op een nieuwe inschrijving.
Volgens deze spreker zal dan de kwestie ook op morele gronden
in het reine worden gebracht.
Het lid van den BOSCH vraagt om enige toelichting op het
schrijven van 19 Januari 1949 van de Nederlandse Jagersverenigm^
De VOORZITTER leest bedoelde brief voor. Hieruit blijkt,
dat de raad bij het nemen van zijn beslissing volkomen vrij is.
Wethouder van OOSTERHOÜT verzoekt met nadruk een zakelijke
behandeling van het voorstel en bij het nemen der beslissing
geheel objectief te blijven.
Het lid VISSENBERG zou het juister gevonden hebben, indien
aan de heer de Wild gezegd was, dat de pachtsom aan de lage
kant was. Deze zou dan vanzelfsprekend meer willen betalen.