werk voor het personeel. Het merendeel van de taken van het woonwagenschap zal zonder bezwaar door de gemeenten kunnen worden overgenomen. Daarbij kan zeker worden gedacht aan de taken, die het woonwagenschap als bouwcorporatie verricht. Maar daarnaast zijn er toch ook aspecten, die intergemeentelijke aandacht wenselijk maken. Daar door wordt de mogelijkheid geboden om binnen het huidige verzorgingsgebied min stens een uniform beleid na te streven, waarmee niet alleen de gemeenten, maar ook de bewoners zijn gediend. Te denken valt aan het toewijzingsbeleid op basis van de huidige regelingen. Er zullen in de toekomst meer standplaatsen nodig zijn om natuurlijke aanwas op te vangen. Omdat het geenszins zeker is dat die natuurlijke aanwas altijd woonruimte in de eigen gemeente zal kunnen worden aan geboden (zoals dat ook geldt ten aanzien van inwoners die een woning wensen) zullen gemeenten elkaar daarover willen benaderen. In dat kader zullen gemeenten behoefte hebben aan overleg dat ook weer niet te vrijblijvend is. De werkgelegen heid voor woonwagenbewoners is een zorgwekkende kwestie. Werkgelegenheid wordt door woonwagenbewoners vaak uitgelegd als het voeren van een sloopbedrijf. Het is duidelijk, dat de mogelijkheden op dat terrein beperkt zijn en door de autowrakkenplannen alleen maar verder beperkt worden. Naast de werkgelegenheid in het algemeen, zal die voor de woonwagenbewoners extra aandacht vragen en daar voor lijkt een regionaal kader voor de hand te liggen. Het ligt voor de hand, dat in dit gebied de resttaken bij Streekgewest Weste lijk Noord-Brabant worden ondergebracht. Ten aanzien van de financiële gevolgen van de opheffing voor de gemeenten geldt, dat alle aspecten met uitzondering weliswaar van de standplaatsencomplexen en (gedeeltelijk) de sloopterreinen, ten dienste van alle deelnemende gemeenten hebben gestaan, terwijl ze ook door de gezamenlijke deelnemers mogelijk zijn gemaakt. Wanneer de opheffing dan financiële gevolgen met zich brengt, dienen die gevolgen door de afzonderlijke gemeenten verder te worden gedragen op dezelfde basis als binnen het woonwagenschap is gebeurd, dus op basis van inwonertallen. Indien besloten wordt tot opheffing per 1 januari 1988 zal het woonwagenschap - teneinde een liquidatieplan te kunnen opstellen - de activiteiten op het ter rein van aanleg, beheer en exploitatie van standplaatsen en sloopterreinen per 1 januari 1987 staken. Deze taken gaan dan over naar de gemeenten op wiens grond gebied de standplaatsen, sloopterreinen en tijdelijke voorzieningen zijn gelegen. Concreet komt dit voor gemeente Ossendrecht neer op overname van het beheer en exploitatie van de woonwagencentra aan de Langeweg en Molendreef. Opheffing van het Woonwagenschap zal voor de deelnemende gemeenten een aan tal financiële gevolgen hebben. Tot de liquidatiekosten zullen behoren: a. eventuele garanties van de rechtspositie van het personeel, te verdelen op basis van het aantal inwoners;

Raadsnotulen

Ossendrecht: 1920-1996 | 1986 | | pagina 290