Artikelsgewijze toelichting op de verordening "Onroerend~goed.belastingen Artikel 1, Regelt het belastingobject, te weten het onroerend goed. In dit artikel is duidelijk sprake van een tweetal belastingen n.l. een belasting van de zakelijk gerechtigden tot het onroerend goed en een be lasting van degenen die het onroerend goed gebruiken. Uit een oogpunt van doelmatigheid is de heffing van deze twee belastingen in één verordening ge re ge ld» Wat onder een onroerend goed wordt verstaan is geregeld in het Burgerlijk Wetboek, met name in de artikelen 555 "bot en met 5^4* De wetgever heeft met het begrip "onroerend goed" alleen het oog gehad op wat het Burgerlijk Wetboek noemt "gronderven en hetgeen daarop gebouwd is". Deze opvatting wordt bevestigd in het Besluit gemeentelijke onroerend- goedbelastingen Belastingplichtig is hij die op 1 januari van het belastingjaar hetzij on roerend goed gebruikt, hetzij daarvan krachtens een zakelijk recht het ge not heeft» Artikel 2. Ingevolge het raadsbesluit van 18 oktober 1974 wordt de waarde van het onroerend goed in het economische verkeer als grondslag genomen. De waarde in het economische verkeer wordt bepaald op die, welke aan het onroerend goed dient te ?/orden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het goed in de staat waarin het zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen. Met andere woorden "de marktwaarde, leeg op te leveren". Artikel 9, In de verordening worden begrippen gehanteerd die voor meerdere uitleg vatbaar zouden kunnen zijn. Een nadere definiëring is derhalve op zijn plaats. Onder punt 1 van dit artikel is een omschrijving gegeven van hetgeen als één onroerend goed in aanmerking moet worden genomen. Punt 1, letter a, heeft als zelfstandig belastbaar object op het oog het gebouw, dat tezamen met de omliggende grond en de bijgebouwen als één com plex wordt gebruikt. Als voorbeeld is te noemen een woonhuis met voor- en achtertuin, schuur en garage dat door één gezin wordt bewoond. Bij bedrij ven geldt hetzelfde voor b.v, een kantoorgebouw met bijbehorende open ruim ten en bijgebouwen of aan een fabriekscomplex in gebruik bij één onder nemer. Punt 1, letter b, is van toepassing op b.v. industriegebouwen waarvan ge deelten door verschillende gebruikers vjorden gebruikt. Onder punt 2 wordt omschreven wat onder aanhorigheden moet worden verstaan- Of een object als een aanhorigheid moet worden beschouwd dient volgens de rechtspraak te worden beoordeeld naar de omstandigheden. Daarbij moet aan een drietal voorwaarden worden voldaans

Raadsnotulen

Ossendrecht: 1920-1996 | 1974 | | pagina 145