de in dat lid bedoelde waarde in het economisch verkeer van het eigen
dom in de plaats treedt de onderstelde waarde in het economisch verkeer
welke aan het gebouwd eigendom zou moeten worden toegekend indien de
bouw of de verbouwing reeds geheel was voltooid,
6, Indien met betrekking tot een onroerend goed een gebouwd eigendom ge
heel wordt verbouwd, gepaard gaande met gedeeltelijke afbraak en met
herbouw, een en ander van een zodanige omvang, dat naar maatschappelijke
opvatting met die verbouwing de stichting van een geheel nieuw gebouwd
eigendom wordt beoogd, wordt voor de duur van de verbouwing en onvermin*»
derd het bepaalde in het vijfde lid bij het vaststellen van de heffings
grondslag de ondergrond van het gebouwd eigendom aangemerkt als een on
gebouwd eigendom,
7, In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid wordt ten aan
zien van gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun
gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke eigendommen tot woning dienen
en deel uitmaken van op de voet van de Natuurschoonwet 1928 Stbld» 65)
aangewezen landgoederen, de waarde in het economisch verkeer bepaald met
inachtneming van een onderstelde verplichting om die goederen gedurende
een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand
hout te vellen anders dan volgens de regelen van normaal bosbeheer nood
zakelijk of gebruikelijk is.
Artikel 5«
De heffingsgrondslag wordt vastgesteld naar de toestand bij het begin van
het belastingjaar.
Belastingtarief
Artikel 6»
1, Voor elke volle f. 3-000»van de heffingsgrondslag bedraagt de belas
ting bedoeld
1, in artikel 1, letter a, f. 4*15
2, in artikel 1,letter b, f, 4»25
2, Belastingaanslagen van minder dan f, 10.— worden niet opgelegd.
Vrijstellingen.
Artikel 7
1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid Y/ordt een in artikel 1 bedoel
de belasting niet geheven tei^ake vans
a. gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun ge
bouwde en ongebouwde aanhorigheden welke in hoofdzaak zijn bestemd
voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinnings
bijeenkomsten in de zin van de artikelen 13 en 14 van de Wet Premie
Kerkenbouw (Stbld, 1962. 538)?