j •J Raadsvergadering 29 november 1974 Aan de raad van de gemeente OSSENDRECHT Onderwerps Verordening onroerend- Ossendrecht, 15 november 1974. goedbelastingen. Inleiding! Op 30 december 1970 is in werking getreden de wet van 24 december 1970 (Stb. nr. 608) tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en pro vinciale belastingen. De nieuwe wettelijke bepalingen hetben tot doel de mo gelijkheden van belastingheffing voor de gemeenten te verruimen. Deze verrui ming wordt gezien als een onmisbaar sluitstuk op de financiële verhoudings regeling tussen het rijk en de gemeenten. De voornaamste wijziging van het gemeentelijk belastinggebied vormt wel de mogelijkheid tot het invoeren van belastingen op onroerende goederen. Volgens genoemde wet heeft de gemeente de bevoegdheid tot het heffen van een tweetal nieuwe belastingen, te weten: a. een belasting van degenen die het onroerend goed, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, feitelijk gebruiken en b« een belasting van degenen die van het onroerende goed het genot hebben krachtens een zakelijk recht. Voorgeschreven is in artikel 273 van de gemeentewet, dat de twee genoem de belastingen worden geheven naar eenzelfde grondslag, te weten hetzij de waarde welke aan het onroerend goed in het economisch verkeer kan worden toe gekend, hetzij de oppervlakte van het onroerend goed» De onroerend-goedbelastingen kunnen met ingang van 1 januari 1976 wor den ingevoerd, mits Uwe raad v<5<5r 1 januari 1975 een heffingsverordening voor onroerend-goedbelastingen heeft vastgesteld. Bijgaand treft U in ontwerp aan een heffingsverordening, waarbij is re kening gehouden met Uw besluit van 18 oktober 1974 tot het aanwijzen van de waarde van het onroerend goed in het economische verkeer als grondslag voor de heffing. Begrenzing opbrengst; De opbrengst van de onroerend-goedbelastingen is aan een maximum gebon den. Bepaald is, dat de opbrengst niet mag uitgaan boven 12% (voor de gebrui kers) en 15% (voor de eigenaren) van de algemene uitkering uit het gemeente fonds, nadat deze uitkering is verminderd met 80% van het bedrag van de jaar lijkse kosten van sociale zorg. Bij de navolgende berekeningen is uitgegaan van de primitieve ramingen voor het jaar 1975» Algemene uitkering 1.784,721,40 Af; 80% kosten sociale zorg - 108.802,— 1.675.919,40

Raadsnotulen

Ossendrecht: 1920-1996 | 1974 | | pagina 131