n
Nr. 322, le Afdoeling, houdende verdaging van het raadsbesluit tot
regeling van het beroep op den gemeenteraad ingevolge artikel 7 der
woningwet
g, Schrijven d.d. 16 December 1931 van den heer W.F. Jansen
raadsled, dat hij de benoeming tot plaatsvervangend wethouder niet
aanneemt
h. Besluit van Heeren Gedeputeerde Staten van 16 December
1931, G. No. 249/250 houdende verdaging hunner beslissing op het aan
gaan eener kasgeld-leening
i« Besluit van Heeren Gedeputeerde Staten van 30 December
1931, G. No. 338 tot verdaging hunner beslissing omtrent de aangeboden
begrooting, dezer gemeente voor het dienstjaar 1932 en tot machtiging
van het gemeentebestuur om inmiddels uit de posten dier begrooting
uitgaven te doen, voor zoover daartegen geen bedenkingen zijn gerezen,
alsmede te ontvangen de inkomsten daarin vermeld
j, Besluit van Heeren Gedeputeerde Staten van 8 December
1931, G. No. 169 tot goedkeuring van het raadsbesluit van 8 December
1931 tot wijziging van de gemeente-begrooting voor het dienstjaar 1931
De Voorzitter zegt, hierbij nog te moeten mededeelen dat dit
besluit met algemeene stemmen werd vastgesteld en dat, nadat dit be
sluit was uitgewerkt, zooals dat volgens de voorschriften betaamt,
dit door wethouder Mattheussens geweigerd werd om te teekenen, want
de raadsleden waren daaromtrent z.i, niet voldoende ingelicht
en zegt verder, wethouder Mattheussens er op gewezen te hebben, dat
het ontwerp ter inzage heeft gelegen, dat raadsleden daarvan inzage
hebben genomen of hebben kunnen neiaen, dat hij nog voor de vaststel
ling gevraagd heeft, of nog iemand nadere toelichting wenschte, waar-
na niemand iets heeft gevraagd en dat de wethouder dus gehouden was
het stuk ""te teekenen en dat hem geen enkele wetsbepaling bekend is
op grond waarvan de wethouder de teekening kan weigeren en voegt daar
nog aan toe, dat hij den wethouder gevraagd heeft hem (Burgemeester)
zijne bezwaren mede te deelen, waartoe de wethouder niet bereid was
"Hij zou dat wel in den Raad doen".
Ten slotte wijst hij er op, dat een dergelijk optreden van
de^wethouder/ niet door den beugel kan en dat al dat geharrewar alleen
afdoening van zaken tegenwerkt en dat hij (Burgemeester) van een en
ander mededeeling heeft gedaan aan het College van Gedeputeerde Staten
onder toezending van het raadsbesluit, waarna deze het besluit hebben
goedgekeurd en zegt het optredendeïv wethouder/ in genen deele te
kunnen begrijpen.
Het lid Mattheussens: "Dan zal ik voortaan maar geen enkel
stuk meer teekenen".
De Voorzitter stelt voor alle medegedeelde stukken voor
kennisgeving aan te nemen.
3. Mededeeling van het proces-verbaal
van kasopname"bij den gemeend-ouïïvanger
De Voorzitter zegt, dat van Burgemeester en Wethouders het
proces-verbaal van de kas en boeken van den Ontvanger der gemeente
op 31 December 1931 is ingekomen en stelt voor het stuk voor kennis
geving aan te nemen.
Het lid Mattheussens vraagt den Voorzitter in verband met
zijn vroegere uitlating hoe de wethouders thans de controle hebben
gehouden.
De Voorzitter zegt het jammer te vinden dat de wethouder die
vraag stelt. Hij had het beter gevonden, wanneer de wethouder niets
had gevraagd, doch, waar hem die vraag is gesteld zal hij die wel moe£<
ten beantwoorden en zegt dan, dat het wel wat beter is gegaan dan den
vorigen