- 17 -
Volgens de heer VAN BEEK was het toch zinniger geweest als het b.v.
by de ingekomen stukken had gelegen, dan hadden de raadsleden zich
er van in kennis kunnen stellen.
De VOORZITTER zal de volgende keer met een dergelyk geval met de op
merking van de heer Van Beek rekening houden.
c. De heer VAN BEEK heeft nog een schriftelyke vraag ingediend, welke
luidt als volgt:
Op 29 maart j.l. ontving ik het verslag van de commissie openbare
werken d.d. 21 maart.
Onder punt 7, de rondvraag, stelde de heer Oomen de vraag waarom aan de
heer Peeters een bouwvergunning is geweigerd.
De voorzitter van de commissie, wethouder Ernest, stelde dat deze aan
gelegenheid de eerstvolgende raadsvergadering aan de orde zou komen.
Van de heer Peeters ontving ik een schryven, d.d. 19 maart j.l. waarin
deze bezwaar aantekent tegen de weigering van een bouwvergunning.
Naar ik aanneem is dit schryven ook by het college binnengekomen en wel
binnen de verplichte termyn.
De vraag is dan ook waarom dit punt niet op de agenda staat (zoals de
heer Ernest zelf heeft verklaard, (als voorzitter van de commissie
openbare werken).
De VOORZITTER antwoordt dat het beroepschrift besproken is in de
collegevergadering van 21 maart 1979, waarna ambtelyke adviezen inge
wonnen zyn. Het bezwaarschrift is van 19 maart 1979- Het beroepschrift
zal worden behandeld in de raadsvergadering van 25 april 1979
De heer VAN BEEK wil wethouder Ernest verzoeken om met dit soort uitspraken
toch wat voorzichtiger te zyn om geen valse verwachtingen te wekken.
Wethouder ERNEST is het hiermede eens, maar was in de veronderstelling
dat het een zaak was die in het kort behandeld kon worden. Spreker heeft
geconstateerd dat er dingen zyn, waar men toch voorzichtig mee moet ziin
en stelt dat hy inderdaad wat te voortvarend is geweest,
d. De heer VAN GASTEREN heeft de volgende schriftelyke vragen ingediend:
1. Op welke gronden heeft het college medewerking verleend ex art 19
Wet op de Ruimtelyke Ordening, juncto artikel 50, lid 8 van de Woningwet,
aan de heer L. Popering te Den Haag?
De VOORZITTER antwoordt dat de medewerking ex artikel 19/50 aan de heer van
Popering steunt op een door het gemeentebestuur in het verleden gedane
toezegging voor de bouwmogelykheid.
De heer VAN GASTEREN heeft nog een algemene opmerking m.b.t. het toepassen
van art. 19 en het verlenen van de medewerking daaraan.
Spreker vindt dat men uiterst voorzichtig moet zyn om verwachtingen te
wekken, hetzy door het ambtenarencorps, hetzy door het college van
burgemeester en wethouders.
De raad werden toezeggingen gedaan, die dan gehonoreerd moeten worden.
Spreker hoopt dat het college uiterst voorzichtig is met het doen van
toezeggingen over het al dan niet medewerken ex art. 19.
De VOORZITTER zegt, dat de nodige voorzichtigheid betracht zal worden.
2.1s het college mét my van mening, dat zgn. burgerbouw in het
buitengebied moet worden tegengegaan?
De VOORZITTER deelt mede, dat de burgerbouw in het buitengebied zonder
meer moet worden tegengegaan.
college het met my eens, dat burgerbouw in het buitengebied:
a. net landelyk karakter van onze gemeente ernstig kan verstoren?
b. het voor de gemeente grote uitgaven met zich mee kan gaan brengen
voor infra-structurele doeleinden, welke uitgaven NIET meer te
verhalen zyn op degenen die daar dan profyt van hebben en dat deze
uitgaven dan door de gemeenschap moeten worden opgebracht?
c. mogelyke uitbouw en uitbreiding van de agrarische bedrijfsuitoefening
zal kunnen belemmeren?