- 6 -
10Vaststelling vergoedingsbedrag per leerling voor het
bijzonder gewoon lager onderwijs voor het ,iaar 1980
met gelijktijdig verzoek aan de Minister van Onderwijs
en Wetenschappen om toepassing van artikel 55quater
der L.O.-wet 1920 classificatienr-1.851.2.07.2)
(preadvies nr.: 79 1.1 .1
De heer VAN BEEK vergelijkt bij de stukken overgelegde exploi
tatie van de scholen 1978 en de cijfers van de begroting 1980.
Er zijn hier aanzienlijke verschillen, b.v. onderhoud gebouwen:
in 1978 is dit voor de St. Bernardusschool 1^.000,-- en in
1980: 16.500,voor de St. Joannesschool in 1978 7*000,--
en zoveel en in 1980: 16.5OO,--; voor basisschool De Steiger
in 1978 5.000,-- en in 1980 ruim 10.000,Dit alles
onverklaarbaar
Een andere post betreft energie:
in 1978 voor de St. Bernardusschool 13*000,-- erl i-n 1980
22.000,--; de St. Joannesschool gaat van 22.000,-- naar
25.OOO,--; basisschool De Steiger gaat van 9*000,-- naar
18.000,--.
De heer VAN BEEK constateert de grote gaten en vraagt zich
af hoe dit mogelijk is.
De heer SWEERE houdt de volgende beschouwing:
Mijnheer de voorzitter,
Allereerst wil ik de opmerking maken dat de tekst van het
preadvies, ofschoon het over een zéér moeilijk wetsartikel
gaat, erg duidelijk door u uiteengezet is. Daarvoor mijn wel
gemeende complimenten.
Uit de tekst blijkt duidelijk, en daar begint u ook mee, dat er
volgens de L.O.-wet 1920 een financiële gelijkstelling van het
openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs moet zijn voor wat
betreft de materiële exploitatiekosten.
Verder haalt u artikel 55quater aan van de L.O.-wet 1920.
In deze passage staan wat tegenstrijdigheden. U zegt, wanneer
een openbare school in bijzondere omstandigheden- verkeert
waardoor de exploitatiekosten van die openbare school dusdanig
hoog uitkomen, dat de vergoeding dan aan de bijzondere scholen
extreem hoog worden, waardoor de bijzondere scholen op onredelijke
wijze van de gemeentekas zouden profiteren.
Mijnheer de voorzitter, dat is juist, daar moet een gemeente
bestuur zich ook voor hoeden, dat dit niet kan gebeuren.
Wel heb ik moeite met de zin: "Het is evenwel ook mogelijk,
dat de bijzondere scholen juist te kort zouden komen enz."
Het is immers zo, mijnheer de voorzitter, dat een bijzondere
school dan bij de minister een verzoek in moet dienen op grond
van artikel 101 ter. Dat geeft u ook terecht aan inzake de
basisschool De Steiger te Stampersgat. U stelt daar terecht
dat deze school in bijzondere omstandigheden verkeert en u
verwijst mijns inziens terecht naar artikel 101ter.
Wat betreft de toepassing van artikel 55quater heb ik mijn
twijfels. U stelt namelijk dat de openbare school De Linde in
bijzondere omstandigheden verkeert wegens een gering aantal leer
lingen, vergeleken met die van de bijzondere scholen te Oud Gastel
Oppervlakkig gezien zou dat een goed argument zijn. Maar wanneer
je de begrotingen gaat vergelijken dan blijkt het aantal leer
lingen niet relevant te zijn. De gemeentebegroting 1980 geeft
aan dat de exploitatiekosten voor openbaar onderwijs totaal