Ik meen dat gesteld mag worden dat we steeds nog bly moeten zyn met de destijds door de raad genomen beslissing in zake de bestemming. Dit is de kern van de zaak, maar er zit ook nog een ander principe achter. Er is nog een andere consequentie aan verbonden en dit is niet een uitvinding van de plaatselijke middenstand, maar een opvatting van de Centrale Landelijke Regeringen. Er is op 29 augustus 1973 een brief gericht aan de Tweede Kamer der Staten Generaal. Een brief van de minister van Volkshuisvesting drs. Gruyters en de Staatssecretaris van economische zaken, de heer Hazekamp over dit probleem van detailhandelsvestiging aan de rand van stads- dorpse ent rumDit verschijnsel n®l. had al op vele plaatsen aanleiding gegeven tot niet-verwachte zeer nadelige gevolgen ten opzichte van de leefbaarheid van het plaatselijk gebeuren. En toen op verschillende plaatsen dramatische gevolgen zich aftekenden, toen bleek dat deze randvestigingen aanleiding gaven tot zeer ongewenste gevolgen voor binnenstad of dorpskern, is men erover gaan nadenken en daarmee is deze brief ontstaan met positieve opmerkingen en richt lijnen. Daarin staat o.m. letterlijk dat de vestiging van een detailhandelsbe drijf aan de periferie - zoals men dat wel noemt - slechts toelaatbaar is zolang ze een complementaire, dus aanvullende, functie vervult naast de voorzieningen in het Centrum. En dit dan gezien mede de ontwikkeling van het verkeer en het goed functioneren van de plaatselijke structuur. Deze aanvullende functie zal hier niet gelden. De groepen artikelen die hier zullen worden gevoerd zijn geen aanvulling maar een doublure van reeds aanwezige ar tikelen en alleen de meest gangbare zullen worden gevoerd. Dat is hun systeem en hun goed recht. Maar de speciaalzaken voeren dezelfde ar tikelen en meest niet duurder, maar ze hebben een uitgebreider assor timent, dus ook de minder gangbare merken, om daarmee de consument toch maar een grote keuze te bieden. Als nu de meest gangbare merken door extra concurrentie van het grootbedrijf worden benadeeld, dan moeten op den duur in die speciaalzaken ook de minder gangbare artikelen worden afgestoten om te kunnen blijven concureren. Dit wordt dan een ver arming van het distributiepakket, vooral ten nadele van de consument. En dit is geen sprookje, maar dit proces is al aan de gang. Xn die bewuste brief van de minister en de staatssecretaris staat ook letterlijk: deze detailhandelsvestigingen moeten in het algemeen worden geweerd. En dan met deze uitzondering, als ze een trekkers-functie vervullen voor een aanvaardbare uitbreiding van de bebouwing. En dat is hier kennelijk niet de bedoeling. Daar juist in het geheel niet In dit schrijven wordt ook nog gewezen op het feit dat een verkoop gelegenheid als dit kan profiteren van een lagere industrie-grondprijs, lager dan in het centrum, waar juist voor zakenpanden een hogere prijs wordt voorgeschreven. En dit verschil in prijscalculatie wordt zonder meer onrechtvaardig genoemd. En meermalen staat er in dit schrij ven en heel duideiyk dat dergelijke detailhandelsvestigingen (en weide- winkels) in het algemeen moeten worden geweerd. Ook wordt gewezen op de discriminatie die ontstaat by deze vestigingen. Discriminatie ten opzichte van niet-autobezitters met lagere inkomens en bejaarden, die aangewezen blijven op eigen woon- en winkelcentrum, een winkelcentrum dat juist zal verarmen in artikelen en structuur als een dergelyk bedrijf er komt, Let wel: de Centrale Overheid zeet dit By besprekingen als deze komen ook bepaalde (industriële) vestigingen elders aan de orde (b.v. in het zgn. buitengebied en plaatselyk zyn hier voorbeelden van, hoewel we met de aanwezigheid in het kader van de werkgelegenheid hiermede wel blij zijn) en ook hierop wordt gewezen dat >de tot standkoming van een plan buitengebieden, waarmede de gemeente ook doende is, zeer noodzakelijk is teneinde ook aldaar ongewenste

Raadsnotulen

Oud en Nieuw Gastel: 1938-1980 | 1976 | | pagina 38