Van zelfsprekend zyn wij echt wel benieuwd naar de begrotingen van de schoolbesturen, omdat dit de eerste keer zou zijn, dat een dergelijke begroting door de schoolbesturen aan de gemeente wordt overgelegd. En ik meen dat dit al een plus-punt betekent ten aanzien van de school besturen, wanneer ze inderdaad met een goede en degelijke begroting ter tafel zouden kunnen komen. Desalniettemin meen ik, dat het voor stel, dat het college van burgemeester en wethouders op dit moment aan uw raad doet, volkomen reëel gesteld is, U hebt aangehaald, dat een verhoging van 50,- naar 55»- destyds, een procentuele verho ging was, die voor een belangrijk gedeelte werd opgevangen door prijs stijging. Dit kan ik natuurlijk niet ontkennen, want dat is een feit; dat weten we allemaal. Van de andere kant moet ik pok opmerken, dat de ver hogingen, die in de afgelopen jaren zyn gegeven, de prijsstijgingen in bepaalde mate hebben overtroffen. Wanneer u nu hier een voorstel voor u hebt liggen, waarbij een verho ging wordt toegepast van 60,-- naar 70, (ik blijf by het gewoon lager onderwijs), dan betekent dit een procentuele verhoging van rond 16%. Deze 16> is voor een bepaald gedeelte, n.l. 4 5 nodig om de prijsstijgingen op te vangen. De rest is een verhoging, die wij nodig vingen, om de achterstand in te lopen en geleidelijk aan te komen tot een volkomen verantwoord bedrag per leerling. Natuurlijk zijn wij dankbaar voor het feit, dat u constateert, -wij zijn nu eenmaal niet gewend om bedankje te ontvangen; het gaat bij ons gewoonlijk zoals in de Schrift gesteld is, dat 10 mensen zijn genezen, om het eens een beetje vrij te verklaren; één komt er zeggen dank je wel en de andere 9 blijven achter- maar het is per slot van rekening toch zo, dat wij zoals het de overheid betaamt, dat bedankje minzaam, mijnheer van Zundert, zullen aanvaarden. Ik meen toch wel goed te doen ten aanzien van deze aangelegenheid, u hebt er zelf terecht op gewezen, dat de gemeente terzake van de onderwijszaken inderdaad tracht, al het uiterste te doen, om de belangen van het onderwijs zo goed mogelijk te behartigen. Ik meen, dat de raad de laatste jaren zich wat dit betreft zeer zeker van de goede kant heeft laten zien. Want wanneer ik u zeg, dat u in de loop van de jaren 1965, 1964 en 1965 tot op dit moment, dus in het heden en zeer recente verleden, ingevolge artikel J2 der Lager-onderwijswet 1920 ten behoeve van het gewoon lager onderwijs, medewerking hebt verleend tot een bedrag van 424.778»08 in de loop van drie jaren, wat dus neer komt op een gemiddelde afgerond op 425»-- per leerling, ofwel een gemiddelde van 140,-- per leerling per jaar, dan geloof ik, dat dit ook een belang rijke bydrage is, om de belangen van het onderwys zo goed mogelijk te behartigen. Daarnaast mag ik stellen, dat de exploitatie gunstig wordt beinvloed door de verbeteringen, die aangebracht zijn aan de gebouwen op zich, de aanschaffing van nieuwe lichtarmaturen, nieuw meubilair, nieuwe schoolboeken, waarvan dus het onderhoud voor die onderdelen, de eerste jaren by goed gebruik belangrijk lager zijn zal, terwijl gezegd kan worden, dat bij slijtage van de boekwerken, die aangeschaft zijn van de leermiddelen ex artikel 72, uit de aard van de zaak wanneer deze nieuw zijn, geen uitgaven vergen. Dit alles bij elkaar genomen, meen ik, dat het bedrag van 70,-- waar nu dus toe gekomen is, een reële ver hoging moet worden genoemd en volgens mijn mening, ondanks het feit, dat ik niet in het bezit ben van een begroting, werkelijk aanvaardbaar moet worden geacht. Van zelfsprekend is het zo, dat een hoger bedrag aan lokkelijk kan worden genoemd, dat men kan zeggen, wanneer je meer krijgt, kun je nog meer doen.

Raadsnotulen

Oud en Nieuw Gastel: 1938-1980 | 1965 | | pagina 75