-2-
Wij mogen met vreugde constateren, dat de totale bevolking onzer gemeente
een vooruitgang doet zien van 68 personen. Op 31 december 1963 bestond
onze bevolking uit 7681 personen, n.l. 4008 mannen en 3673 vrouwen.
Geboren werden 14S kinderen, t.w. 81 jongens en 67 meisjes. Er overleden
31 mannelijke en 23 vrouwelyke personen; in totaal dus 54.
Het aantal vestingen bedroeg 239 personen, 132 mannelijke en 107 vrouwe
lijke. Er vertrokken 265 personen, n.l. 149 mannelijke en 116 vrouwelijke
personen.
De bevolking gaf op 31 december 1964 een totaal beeld van 7749 zielen,
n.l. 4041 mannelijke en 3708 vrouwelijke personen, zodat geconstateerd
moet worden, dat wij in onze gemeente een mannenoverschot mogen boeken.
De eindconclusie is, dat we 68 personen vooruit zyn gegaan in 1964.
In 1963 was de vooruitgang 38, zodat in 1964 dus inderdaad gesteld mag
worden, dat we weer een streepje verder hebben kunnen gaan. Het buiten
gewoon gunstig verschijnsel in het bevolkingsverloop is namelijk hierin
gelegen, dat we uiteindelijk wel van een geboorteoverschot kunnen spreken,
maar dat het verschil tussen het aantal vertrokken personen en het aan
tal gevestigde personen slechts 26 bedraagt, hetgeen in voorgaande jaren
aanzienlijk hoger lag. Het is ook een aantal jaren geleden, dat we een
vooruitgang van 68 personen als vermeerdering van de bevolking konden boeken
Wij hopen, dat het mogelijk zal zijn, het vestigingsoverschot te kunnen be
werkstelligen door woningbouw, door aantrekken van mensen in onze ge
meente, zodat het bevolkingsaantal inderdaad in de loop van de jaren nog
een bepaalde stijging zal mogen laten zien.
In het afgelopen jaar kwamen, wat betreft de woningbouw, 57 nieuwe woningen
ter bewoning gereed. In vergelijking met 1963toen 44 woningen gereed kws f
is het een toename van 13 woningen, Dit aantal van 57 betrof 29 woningwet
woningen, 20 premiewoningen en 8 ongesubsidieerde woningen. Een aantal,
waarover wij werkelijk niet ontevreden mogen zijn.
In aanbouw op 1 januari 1965 waren een 36-tal woningen. Hierin is niet be
grepen het contingent van 1965dat uiteraard dit jaar nog dient te worden
gebouwd, zodat ook weer redelijkerwijs mag worden verwacht, dat het jaar 1965
ten aanzien van het aantal woningen in onze gemeente een zeer reëel en goed
beeld zal tevoorschijn brengen. De vraag zou gesteld kunnen worden, mevrouw,
mijne heren, kannen wij ten aanzien van het bouwbeleid onze tevredenheid be -
tuigen?" Ik geloof dat we moeten constateren, dat over het algemeen -en dit
moet gezegd worden, en ik wil dit graag zeggen- het beleid, dat door de
regering gevoerd wordt, ons respect moet afdwingen. Er zijn in 1964 meer dan
100.000 woningen tot stand gekomen en de minister van Volkshuisvesting en
Bouwnijverheid heeft hier met blijheid gewag van gemaakt en ik geloof, dat
we deze blijdschap mogen delen. Van de andere kant, met alle respect, dat
ook van mijn zijde bestaat voor het beleid van de regering in deze, geloof
ik altijd nog -en ik meen dit toch wel te mogen stellen- dat wanneer aan
de gemeentebesturen een ietwat grotere vrijheid ten aanzien van het goed-
keuringsbeleid zou worden gegeven, de mogelykheid aanwezig moet worden ge
acht, dat wij onder andere ook in onze gemeente meer woningen zouden kunnen
bouwen in de zogenaamde vrye sector. Het is namelijk zo, dat er in deze cats.
rie geen rijksfinanciën mee gemoeid zijn. Zuiver particulier initiatief van
de mensen speelt hier een rol. Voor het bouwen van deze woningen kunnen
plaatselyke aannemers ingeschakeld worden. Geconstateerd mag worden, dat
de plaatselijke aannemers in het algemeen in staat zijn om enkele woningen
per jaar te bouwen en wanneer dus die aannemers die wij hebben, enkele wo
ningen in de ongesubsidieerde sector zouden kunnen bouwen, dan geloof ik,
dat méér woningen tot stand zouden komen ten gerieve van de altijd nog vele
mensen; en vooral jongere mensen, die op een woning zitten te wachten.