10.
dat onze brandweer een onmisbare schakel in onze gemeenschap is en
dat hij het ook met de heer Koevo'ets eens is, dat dit ook voor onze
fanfare geldt.
De voorzitter antwoordt, dat hij dit ook niet heeft betwist.
De heerRuijten merkt op, dat ook onze fanfare als het ware dag
en nacht klaar staat voor de opluistering van allerlei feestelijk
heden, nationale herdenkingen enz. zonder hiervoor enige vergoeding
te ontvangen en dat het zelfs zó is, dat het de leden een heel jaar
door uit eigen zak geld kost, terwijl de brandweerlieden uiteinde
lijk voor al hun aktiviteiten betaald worden. Spreker wijst er op,
dat dit niet zeggen wil, dat hij geen respekt heeft voor onze
brandweer, integendeel en dat hij de leden graag een uniform gunt,
maar dat hij termen aanwezig acht om voor te stellen om ook de
fanfare tegemoet te komen in de kosten die gemaakt zijn voor de
aanschaffing van uniformen. Spreker eindigt met de opmerking, dat
hij onder deze voorwaarde zijn goedkeuring kan hechten aan het voor
stel van burgemeester en wethouders.
De voorzitter antwoordt, dat hij om twee redenen het voorstel
van de heer Ruijten niet aan de orde kan stellen en wel op de eerste
plaats niet, omdat deze aangelegenheid qua voorstel niet aan de
orde is en op de tweede plaats niet, omdat geen verzoek is ontvan
gen om een vergoeding te mogen ontvangen. Spreker wijst er nogmaals
op, dat hij met alle respekt voor onze fanfare en harmonie deze
aangelegenheid zó blijft zien, dat de brandweer een geheel ander
karakter heeft dan de muziekgezelschappen. Spreker vervolgt met er
op te wijzen, dat de brandweerlieden inderdaad een vergoeding ont
vangen, wanneer zij bij brand hun diensten verlenen, wat volkomen
redelijk is, terwijl zij bovendien een vast bedrag per jaar ont
vangen, wat een zeer gering bedrag is n.l. 35»40,--,
waartegenover gesteld kan worden, dat de leden per jaar minstens een
50-tal oefeningen meemaken. Spreker verklaart verder gaarne toe te
geven, dat ook de muziekgezelschappen, wanneer daarop een beroep
wordt gedaan steeds klaar staan,maar hierbij dient in acht te worden
genomen, dat zowel de fanfare als de harmonie een behoorlijk gemeen
telijk subsidie ontvangen. Spreker wijst er vervolgens op, dat het
een subsidie-voorwaarde is, dat, indien van gemeentewege een beroep
op de muziekgezelschappen wordt gedaan om medewerking te verlenen
bij de één of andere gebeurtenis zij hiertoe verplicht zijn en merkt
ten slotte op, dat hij nog niet heeft meegemaakt, dat, indien de
sirene gaat de fanfare en de harmonie aantreden, wat uiteraard met de
brandweer wel het geval is, zodat toch wel gesteld mag worden, dat
er een belangrijk verschil is tussen de brandweer en de muziekgezel
schappen.
De heer van Dongen merkt op, dat hij zich geheel kan verenigen
met het voorstel van burgemeester en wethouders, daar er ook naar
zijn oordeel een groot verschil is tussen het aanschaffen van uni
formen voor de brandweerlieden en voor de leden van de muziekkorpsen,
bij welke laatste categorie toch een zekere mate van amateurisme
aanwezig moet worden geacht, terwijl de vrijwillige brandweer een
noodzakelijke instelling voor de gemeente is, zodat de konklusie
mag zijn, dat het in deze verenigingen betreffen van een geheel
uiteenlopend karakter.
De heer Vissenberg brengt onder de aandacht, dat hij zich nog
goed kan herinneren, dat de heer Akkermans, z.g. de vrijwillige
brandweer heeft opgericht en dat door hem destijds enige jonge mensen
die bij hem op de tekenschool zaten als eerste leden heeft aangetrok
ken. Spreker wijst er op, dat het standpunt van de oprichter van de
brandweer steeds is geweest, dat hij ook altijd aan de leden heeft
voorgehouden, dat zij het als een "hobby" moesten beschouwen bij de
brandweer te zijn. Spreker verklaart van mening te zijn, dat dit
idee moet blijven voortbestaan en dat hij er zich niet mee kan ver
enigen, dat de brandweerlieden die tegenwoordig voor de diensturen
en voor de oefeningen, die zij meemaken een vergoeding ontvangen,