2.
De heer Ruijten merkt op,dat er naar zijn mening termen aanwezig zijn,
gezien het grote belang van de Katholieke Leergangen,ook voor onze ge
meente, het subsidiebedrag te verhogen en wel met 10,per uit deze
gemeente afkomstige student en derhalve vastte stellen op 40,— per
student.
De voorzitter antwoordt,dat,zoals in het prae-advies is gesteld,ver
schillende studenten,die hun opleiding aan de leergangen ontvangen in
het arbeidsproces zijn opgenomen en reeds bepaalde studievergoedingen
krijgen,wat o.m. het geval is bij iedereen die voor een M.O, akte stu
deren en waarvoor door het rijk een bepaald subsidie gegeven wordt.
Hierbij komt,zoals ook in het prae-advies is gesteld,dat er ook gele
genheid bestaat een rijksstudietoelage of -voorschot te verkrijgen,ter
wijl personen die in overheidsdienst zijn praktisch in alle gevallen
een beroep kunnen doen op vastgestelde studietoelageverordeningen op
grond waarvoor niet alleen de lesgelden,doch ook de reiskosten,boeken
en examengelden voor een groot gedeelte kunnen gorden vergoed.zodat het
/verhoogd fej_te zo is,dat de gemeente,zij het indirekt,reeds een/subsidie ver
leent.Het is op grond van al deze overwegingen.dat burgemeester en wet
houders voorstellen het subsidiebedrag te handhaven op 30,— per uit
deze gemeente afkomstige student.
De heer Ruijten vraagt of,indien het subsidie niet verhoogd wordt,
niet hét gevahr aanwezig is, dat de studiekosten in de toekomst verhoogd
worden.
De voorzitter antwoordt,dat deze mogelijkheid inderdaad aanwezig is,
maar dat daar tegenover staat,dat een aantal studenten van hun werkge
vers weer een verhoogde uitkering ontvangenwat ook het geval is met in
overheidsdienst zijndè personen,die een beroep kunnen doen op een stu
dietoelageverordening.
De heer Ruijten verklaart van mening te blijven,dat er termen aan
wezig zijn het subsidie te verhogen en stelt voor het subsidie te be
palen op 40,per uit deze gemeente afkomstige student.
De heer van Dongen merkt op,dat,indien de gedachten uitgaan om tot
verhoging van het subsidie over te gaan er in deze niet gemarchandeerd
moet worden en dat er in dat geval naar zijn mening allen voor te zeg
gen valt om het gevraagde subsidie van 48,per student te verlenen.
Spreker verklaart zich te kunnen voorstellen,dat het standpunt wordt
ingenomen,dat de gemeente in deze al voldoende gedaan heeft,maar van
de andere kant moet in aanmerking worden genomen,dat er verschillende
jongelui zijn,die van het lyceum of de H.B.S.komen aan de leergangen
gaan studeren en die wellicht voor geen enkele toelage in aanmerking
komen.Spreker wijst er vervolgens op,dat ook degenen,die reeds in het
arbeidsproces zijn opgenomen en daarnaast nog aan de leergangen gaan
studeren zo goed mogelijk geholpen moeten worden,daar ongetwijfeld de
tendens aanwezig is om alle soorten van onderwijs,zoveel mogelijk,te
subsidiëren.Spreker verklaart van mening te zijn,dat er voldoende ter
men aanwezig zijn om tot verhoging van het subsidie over te gaan'en
wat hem betreft tot het gevraagde bedrag van 48,per student.
De voorzitter wijst er op,dat er thans twee voorstellen zijn,n.1.
dat van de heer Ruijten om het subsidie te verhogen van 30,tot
40,— per student en dat van de heer van Dongen om het gevraagde
subsidie van 48,per uit deze gemeente afkomstige student te ver
lenen. Spreker merkt verder op,dat hij eerst aan de orde wil stellen
het voorstel van de heer Ruiiten,dat voldoende gesteund is om het sub
sidiebedrag te bepalen op 40,per student en dat indien de uitslag
van de stemming zodanig is,dat de meerderheid van de raad van oordeel
is,dat een hoger subsidiebedrag behoort te worden verleend het voor
stel van de heer van Dongen in stemming zal worden gebracht.
De heer van Dongen vraagt of het niet beter is om eerst te beraad
slagen of het subsidie al dan niet behoort te worden verhoogd en in
dien besloten wordt tot verhoging over te gaan te beslissen over het
bedrag,waarmede het subsidie verhoogd behoort te worden.